Gerechtshof Amsterdam, 31-05-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2717, 15/00796
Gerechtshof Amsterdam, 31-05-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2717, 15/00796
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 31 mei 2016
- Datum publicatie
- 13 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:2717
- Zaaknummer
- 15/00796
Inhoudsindicatie
Rioolheffing. Vertrouwensbeginsel. Belanghebbende is eigenaar van een strandhuisje. In 2014 krijgt belanghebbende een brief van de heffingsambtenaar dat belanghebbende ter zake van het strandhuisje een aanslag rioolheffing zal krijgen. Bij gesprekken met tussen de gemeente en de vereniging is dit echter nimmer ter sprake gekomen. Tot juli 2012 fungeerde de exploitant van de strandhuisjes als gesprekpartner van de gemeente en kreeg de exploitant aanslagen rioolheffing waarin ook de waterafname van de strandhuisjes was begrepen.
Gelet op de feiten en omstandigheden heeft bij belanghebbende de indruk kunnen wekken dat de door de heffingsambtenaar gevolgde gedragslijn beruste op een weloverwogen standpuntbepaling.
Uitspraak
kenmerk 15/00796
31 mei 2016
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Castricum, de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van 25 september 2015 in de zaak met kenmerk HAA 14/5234 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. W.D. de Vos (Envir Advocaten te Amsterdam)
en
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 15 september 2014 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 mei 2014 tot 1 oktober 2014 een aanslag rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 75,05 ter zake van het perceel [perceel strandhuisje] te [Q] (hierna: het strandhuisje).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 31 oktober 2014, de aanslag gehandhaafd.
Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag vernietigd, met nevenbeslissingen als in die uitspraak vermeld.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 oktober 2015. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Op 23 februari 2016 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 en 2 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.
“1. Eiser is eigenaar van het strandhuisje. Vanuit het strandhuisje wordt (in)direct afvalwater afgevoerd op de gemeentelijke riolering. Voor het jaar 2014 is voor het gebruik van het strandhuisje aan eiser een aanslag rioolheffing opgelegd van € 75,05.
2. Voorafgaand aan het opleggen van de aanslag heeft verweerder bij brief van 22 mei 2014, welke brief aan meerdere eigenaren van strandhuisjes te [Q] is gezonden, het volgende meegedeeld:
“(…)
Op dit moment betalen gebruikers/eigenaren van strandhuisjes geen rioolheffing. Op basis van de ‘Verordening rioolheffing” is rioolheffing van toepassing op roerende zaken die zijn aangesloten op de riolering.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum heeft daarom besloten de strandhuisjes in de heffing te betrekken die zijn aangesloten op het riool. Dit geldt vanaf 2014 voor het deel van het jaar dat gebruik plaatsvindt (mei t/m september). De heffing zal rond de € 75 per jaar liggen.
Naar verwachting zal de aanslag in de maand juni van dit jaar worden verzonden.
(…)””
Nu door partijen tegen deze vastgestelde feiten geen bezwaren zijn ingebracht, zal het Hof ook van deze feiten uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.
Het strandhuisje maakt onderdeel uit van een complex van meerdere strandhuisjes, welke weer deel uitmaken van een groter geheel, horend bij een strandpaviljoen, dat in 2014 werd geëxploiteerd door de vennootschap onder firma ‘ [A vof] ’(hierna de: exploitant).
Belanghebbende heeft destijds bij de aankoop van het strandhuisje een koop/pachtovereenkomst afgesloten met de exploitant. De pachtovereenkomst houdt onder meer in dat jaarlijks bij de aanvang en het einde van het strandseizoen het strandhuisje door de exploitant wordt geplaatst respectievelijk verwijderd en wordt geplaatst in de winterstalling. Voorts zorgt de exploitant voor een aansluiting van het huisje op de waterleiding, riool en elektriciteit en de daaraan verbonden lasten. In de overeenkomst met de exploitant is hierover het volgende bepaald: “3.2. In de pacht is begrepen (…) aansluiting op de waterleiding, riool en elektriciteit (…) en de daaraan verbonden lasten.”. De pachtprijs dient jaarlijks bij vooruitbetaling op of voor de eerste van de maand maart voorafgaand aan het desbetreffende strandseizoen door de exploitant ontvangen te zijn. De huur is inclusief het gebruik van drinkwater. De in deze pachtovereenkomst opgenomen voorwaarden gaan bij eventuele verkoop van het strandhuisje over op de nieuwe eigenaar.
Geen van de strandhuisjes heeft een afzonderlijke watermeter. De strandhuisjes en het strandpaviljoen hebben één gezamenlijke watermeter. De strandhuisjes zijn via de riolering van de exploitant aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Aan de exploitant werd jaarlijks een aanslag rioolheffing opgelegd. De aanslag werd berekend aan de hand van het volgens de watermeter toegevoerde water. Omdat de exploitant en de strandhuisjes geen afzonderlijke watermeter hebben, had dit tot gevolg, zo heeft de heffingsambtenaar ter zitting bij het Hof bevestigd, dat tot het jaar 2014 het totaal naar de strandhuisjes én de exploitant toegevoerde water als grondslag diende voor de aanslag rioolheffing opgelegd aan de exploitant. Met ingang van 2015 wordt aan de exploitant enkel het ‘vastrecht’ als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Verordening in rekening gebracht.
Belanghebbende is tevens voorzitter van de [verening B] (hierna ook: de Vereniging). In elk geval sinds 2012 vindt jaarlijks overleg plaats tussen de Vereniging en de exploitant enerzijds en de gemeente anderzijds over aangelegenheden die hen aangaan.
Op 28 mei 2006 is een huurovereenkomst gesloten tussen de exploitant en de gemeente. In onderdeel 4.4. van deze overeenkomst (waarin met ‘verblijven’ de strandhuisjes en met ‘huurder’ de exploitant wordt bedoeld) staat:
“Verblijven die zijn voorzien van keuken en/of douche en/of toilet en over een waterleverantie beschikken, dienen te worden aangesloten op de bedrijfsriolering, terwijl de kosten van deze aansluiting voor rekening zijn van huurder.”
De aanslag is opgelegd met dagtekening 15 september 2014. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar afgewezen bij uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2014. In de uitspraak op bezwaar staat, voor zover hier van belang, het volgende.
“Beoordeling van uw bezwaar
De strandexploitant ontving tot belastingjaar 2014 een aanslag rioolheffing op basis van het zogenaamde ‘grootwaterverbruik’. Deze aanslag rioolheffing ‘grootwaterverbruik’ was gebaseerd op het aantal kubieke meters afvalwater, dat direct of indirect op de gemeentelijke riolering werd afgevoerd door het strandpaviljoen en de afzonderlijk strandhuisjes. Tot 2014 ontving u als eigenaar/gebruiker van het strandhuisje geen aanslag rioolheffing omdat de aanslag werd opgelegd aan de strandexploitant. De strandexploitant heeft de opgelegde aanslag rioolheffing vervolgens met de eigenaren/gebruikers van de strandhuisjes verrekend.
Deze verrekening betekent, dat u tot 2014 rioolheffing heeft betaald via de strandexploitant. Er is geen sprake van een dubbele aanslag omdat het strandpaviljoen en de strandhuisjes vanaf 2014 afzonderlijk in de rioolheffing worden betrokken.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de aanslag terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil is of de aanslag is opgelegd in strijd met het vertrouwensbeginsel en/of het gelijkheidsbeginsel. Niet in geschil is dat de aanslag is opgelegd conform de gemeentelijke verordening.
De heffingsambtenaar concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting bij de rechtbank en het Hof.