Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-04-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2768, 14/00594

Gerechtshof Amsterdam, 21-04-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2768, 14/00594

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 april 2016
Datum publicatie
15 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:2768
Formele relaties
Zaaknummer
14/00594

Inhoudsindicatie

WOZ. Het Hof volgt de rechtbank in haar oordeel over de objectafbakening en de waardering (in goede justitie).

Uitspraak

kenmerk 14/00594

21 april 2016

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Aerdenhout, de heffingsambtenaar,

en het incidenteel hoger beroep van

[x] , wonende te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: J.V. van Noorle Jansen (KPMG Meijburg & Co) te Amsterdam

tegen de uitspraak van 4 juli 2014 in de zaak met kenmerk 14/652 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar,

betreffende de na te noemen beschikking(en).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 30 juni 2013 de waarde van de onroerende zaak plaatselijk bekend als [adres] (hierna: de onroerende zaak), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2012 (hierna: de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op € 3.077.000 (hierna: de beschikking). Met deze beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2013 (hierna: de aanslag).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, derde lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de beschikking. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de WOZ-waarde van de onroerende zaak verminderd tot een waarde van € 2.450.000, de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig verminderd en de heffingsambtenaar opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 44 aan haar te vergoeden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, omdat reeds een proceskostenveroordeling was uitgesproken in de met deze zaak samenhangende, en door de rechtbank gelijktijdig behandelde, zaak over de WOZ-waarde en onroerendezaakbelasting van de onroerende zaak over het voorafgaande belastingjaar.

1.4.

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft zich schriftelijk verweerd. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek en de heffingsambtenaar een conclusie van dupliek ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat reeds met de uitspraak met zaaknummer 14/00593 is meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in onderdeel 4 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.

4. Eiseres is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom van de woning.

De woning is een vrijstaande woning uit bouwjaar 1913 met garage. De inhoud van de woning is ongeveer 792m³ en de oppervlakte van het perceel is totaal € 5.360m2 (bestaande uit het perceel [adres] met een oppervlakte van 2500m2 en het perceel [adres] met een oppervlakte van 2860m2). Het perceel [adres] is zonder aparte afscheiding bij eiseres in gebruik als tuin.

2.2.

Nu tegen deze feitenvaststelling door de rechtbank geen bezwaren door partijen zijn ingebracht, gaat het Hof ook van die feiten uit. Het Hof voegt daar nog de volgende feiten aan toe.

2.3.

Het perceel [adres] heeft al vele jaren een bouwbestemming. Dit perceel is echter steeds onbebouwd gebleven en is bij belanghebbende in gebruik als tuin bij perceel 7.

2.4.

Belanghebbende heeft in 1993 (de helft van de eigendom van) de onroerende zaak toebedeeld gekregen in verband met het overlijden van haar echtgenoot. Belanghebbende heeft toen een procedure gevoerd tegen de inspecteur belast met het heffen van successierecht, waarbij in geschil was of de in artikel 21, vierde lid, van de Successiewet 1956 (destijds geldende tekst) vervatte waarderingsregel diende te worden toegepast op de verkrijging van perceel 9. Het Hof oordeelde bij uitspraak van 13 juni 1995 (kenmerk 94/3537), dat perceel 9 een aanhorigheid vormde van de nagelaten woning (c.q. perceel 7), zodat de waarderingsregel (inhoudende een waardering op 60% van de waarde in het economische verkeer) van toepassing was op de percelen 7 en 9 tezamen.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum.

3.2.

De heffingsambtenaar stelt, dat het deel van de onroerende zaak dat een bouwbestemming kent (perceel 9) gewaardeerd dient te worden als bouwgrond, en dat de onroerende zaak voor het overige (perceel 7) gewaardeerd dient te worden aan de hand van de zogenoemde vergelijkingsmethode. Hij bepleit een waarde van € 3.077.000 en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.

3.3.

Belanghebbende stelt, dat de onroerende zaak dient te worden gewaardeerd overeenkomstig het huidige gebruik en bestemming, dat wil zeggen als woonhuis met tuin; de mogelijkheid van bebouwing dient te worden genegeerd. Zij concludeert aldus tot een waarde van € 1.700.000. Subsidiair stelt zij, dat indien wel met het waardevermeerderende effect van de bouwbestemming rekening moet worden gehouden, zij akkoord gaat met het bedrag van € 314.250 dat de rechtbank daarvoor heeft gehanteerd, zij het dat dit bedrag moet worden opgeteld bij de door haar getaxeerde waarde van perceel 7. Zij concludeert aldus subsidiair tot een waarde van de onroerende zaak van (€ 1.700.000 + € 314.250=) € 2.014.250.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing