Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-07-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3093, 14/01031

Gerechtshof Amsterdam, 14-07-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3093, 14/01031

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 juli 2016
Datum publicatie
3 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:3093
Zaaknummer
14/01031

Inhoudsindicatie

Inspecteur kon van horen afzien omdat hij volledig is tegemoetgekomen aan het bezwaar van belanghebbende; het verzoek om kostenvergoeding betreft een nevenvordering en maakt geen deel uit van het bezwaar. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van de werkelijke kosten; tegen beter weten in gehandeld? Redelijke termijn overschreden?

Uitspraak

Kenmerk 14/1031

14 juli 2016

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] v.o.f. te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven,

tegen de uitspraak van 12 december 2014 met kenmerk HAA 13/1077 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 24 april 2012 een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 1.772.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 10 januari 2013 de naheffingsaanslag vernietigd en een kostenvergoeding toegekend van € 218.

1.3.

Bij uitspraak van 12 december 2014 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 23 januari 2015. De inspecteur heeft op 18 maart 2016 een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend. Het nader stuk is in kopie aan de inspecteur verzonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2016. Gelijktijdig is een twintigtal andere zaken van dezelfde gemachtigde ter zitting behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in december 2011 € 3.806 aan BPM op aangifte voldaan voor een motorrijtuig van het merk Volkswagen. Blijkens het aangiftebiljet is de datum van eerste toelating van het motorrijtuig 14 januari 2008.

2.2.

De inspecteur heeft op 24 april 2012 naar aanleiding van de aangifte een naheffingsaanslag BPM ten bedrage van € 1.772 opgelegd. De naheffingsaanslag luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“(…)

U bent bij de berekening van de bpm uitgegaan van Volkswagen type [Type/model] welke is gefabriceerd in de periode van november 2009 tot en met december 2010 met een netto catalogusprijs van € 25.999,-..In het programma Autotelex Pro zijn namelijk twee types voor deze uitvoering opgenomen. Na controle is bevonden Volkswagen type [Type/model] welke is gefabriceerd van september 2005 tot en met december 2009 met een netto catalogusprijs van € 27.181,-. Dit heeft tot gevolg dat de catalogusprijs voor het berekenen van de verschuldigde bpm hoger is.

Bij de controle van het motorrijtuig op 20 december 2011 is vastgesteld dat zich minder accessoires/opties op/in het motorrijtuig bevonden dan u in uw aangifte bpm hebt vermeld. U vermeld in uw aangifte de netto catalogusprijs aan opties/accessoires van € 3.321,-. De volgende opties zijn bevonden met een totale netto catalogusprijs van € 1.108,- te weten: elektr.glaz.sch./kant.dak, en metaalkleur.

U heeft bij het berekenen van de bpm andere gegevens gebruikt dan de gegevens die de RDW heeft vastgesteld.In uw aangifte bpm gaat u uit vanaf een CO2-uitstoot van 187gr/km. De RDW heeft voor het door u aangegeven motorrijtuig 212 gr/km aan CO2-uitstoot vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat er meer bpm verschuldigd is. (…)”

2.3.

Bij uitspraak op bezwaar van 10 januari 2013 is de naheffingsaanslag vernietigd. De inspecteur heeft voor het bezwaarschrift – overeenkomstig het toen geldende Besluit proceskosten bestuursrecht – een kostenvergoeding toegekend van € 218.

2.4.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 12 december 2014 het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen.

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of:

- de inspecteur van het horen van belanghebbende heeft mogen afzien;

- belanghebbende recht heeft op schadevergoeding vanwege een voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht;

- belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de werkelijke proceskosten in de bezwaarfase;

- belanghebbende recht heeft op immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing