Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3103, 15/00592 en 15/00593
Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3103, 15/00592 en 15/00593
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 juni 2016
- Datum publicatie
- 3 augustus 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:3103
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1240
- Zaaknummer
- 15/00592 en 15/00593
Inhoudsindicatie
Heffing van omzetbelasting ter zake van een zogenoemde integratielevering (artikel 3, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968) is terecht en niet te hoog. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond doch enkel voor zover het de verzuimboete betreft.
Uitspraak
Kenmerken 15/00592 en 15/00593
14 juni 2016
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
V.O.F. [X], te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraken in de zaken met kenmerken HAA 14/4203 en 14/4204 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Hoorn, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 25 maart 2013 aan belanghebbende voor het tijdvak
1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 onder nummer [kenmerk 1] een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor een bedrag € 2.820 en onder nummer [Kenmerk 2] een naheffingsaanslag omzetbelasting voor een bedrag van € 34.074 alsmede bij beschikking een (verzuim)boete opgelegd van € 3.407.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend
5 september 2014, de naheffingsaanslagen en de boetebeschikking gehandhaafd.
Bij uitspraak van 19 juni 2015, heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde
beroepen ongegrond verklaard.
De tegen deze uitspraken ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op
22 juli 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2016. Van het verhandelde ter
zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
2.1.1. De rechtbank heeft in de onderdelen 1 tot en met 8 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Eiseres is op 1 januari 2002 opgericht. De vennoten van eiseres zijn [A] (vader) en [B] (zoon).
2. De activiteiten van eiseres bestaan uit het exploiteren van een manege/pensionstal. Een deel van de behaalde omzet is vrijgesteld in verband met de verhuur van onroerende zaken. De behaalde omzet wordt gesplitst overeenkomstig de afspraken tussen het Ministerie van Financiën en de branchevereniging (nr. DGB 2010/4M): een derde deel van de omzet is vrijgesteld van omzetbelasting en twee derde deel van de omzet is belast.
3. [A] heeft de boerderij aan de [Straatnaam] te [Q] inclusief ondergrond en erf in eigendom. Hij stelt de boerderij, de ondergrond en het erf ter beschikking aan eiseres.
4. Tussen 2001 en 2006 hebben renovatiewerkzaamheden aan de boerderij plaatsgevonden. Daarnaast zijn op het erf twee rijhallen met paardenboxen gebouwd. De totale voortbrengingskosten over de jaren 2004 tot en met 2006 bedragen € 1.363.345, waarvan € 207.268 aan voorbelasting.
5. In juli 2009 is een van de rijhallen in gebruik genomen (hierna: hal 1).
6. Op 2 september 2009 heeft verweerder een boekenonderzoek bij eiseres ingesteld. Reikwijdte van het onderzoek was onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2009.
7. Op 28 juni 2011 heeft eiseres een suppletieaangifte omzetbelasting ingediend over het vierde kwartaal van 2009. In de aangifte is een bedrag van € 2.072 aan voorbelasting in aanmerking genomen in verband met de herziening van hal 1. Verweerder heeft vervolgens de naheffingsaanslag [kenmerk 1] overeenkomstig de suppletieaangifte opgelegd (HAA 14/4203)
8. Op 25 maart 2013 heeft verweerder de naheffingsaanslag [Kenmerk 2] opgelegd (HAA 14/4204 ) voor de ingebruikneming van hal 1.”
2.1.2. Het Hof gaat uit van dezelfde feiten als de rechtbank.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de naheffingsaanslagen en de boete op goede gronden zijn opgelegd.