Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-06-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3105, 15/00781

Gerechtshof Amsterdam, 30-06-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3105, 15/00781

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 juni 2016
Datum publicatie
3 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:3105
Formele relaties
Zaaknummer
15/00781

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; vereiste aangifte? Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende (juweliersbedrijf) door nihilaangiften dan wel enkel opgaaf van de pinomzet te doen niet de vereiste aangiften heeft gedaan, zodat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. De schatting van de inspecteur is niet onredelijk. Het hoger beroep is ongegrond.

Uitspraak

Kenmerk 15/00781

30 juni 2016

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van

[X] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. F. Jagersma,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag in de zaak met kenmerk SGR 13/1265 (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 28 december 2011 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 57.427, daarbij € 6.638 heffingsrente in rekening gebracht alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 14.356 opgelegd.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 4 januari 2013 de naheffingsaanslag verminderd tot € 42.991 en de heffingsrente en de vergrijpboete dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 30 juli 2013 ongegrond verklaard.

1.4.

Het gerechtshof te Den Haag heeft bij uitspraak van 20 juni 2014 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof te Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: Hoge Raad). Bij arrest van 9 oktober 2015, nr. 14/03969, ECLI:NL:HR:2015:2987 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

1.6.

Partijen zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld schriftelijk op het verwijzingsarrest te reageren. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 17 november 2015, waarvan een afschrift is gezonden aan de inspecteur belanghebbende. De inspecteur heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende exploiteert sinds 2005 in de vorm van een eenmanszaak, onder de naam [XXX] , een juweliersbedrijf in Rotterdam.

2.2.

Belanghebbende heeft in de periode van 2006 tot en met 2009 voor de omzetbelasting aangifte per kwartaal gedaan. In het in geding zijnde tijdvak (1 januari 2006 tot en met 31 december 2009) heeft belanghebbende over de volgende kwartalen zogenoemde nihilaangiften omzetbelasting ingediend:

2006: vierde kwartaal;

2007: eerste, tweede, derde en vierde kwartaal;

2008: eerste, tweede, derde en vierde kwartaal;

2009: derde en vierde kwartaal.

2.3.

Op 7 oktober 2010 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangevangen. De reikwijdte van het onderzoek betrof – voor zover hier van belang – de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009. Van het onderzoek is een controlerapport opgemaakt, gedagtekend 28 november 2011. Dit controlerapport luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“(…)

Verloop onderzoek

Op 7 oktober 2010 is aangevangen met het boekenonderzoek. Ik heb tijdens dit bezoek gesproken met de ondernemer (…) [belanghebbende] en de adviseur de heer [Q] . De aangiften inkomstenbelasting 2007 t/m 2009 zijn nog niet klaar. Verder zijn de aangiften omzetbelasting 4e kwartaal 2006, 1e t/m 4e kwartaal 2007, 1e t/m 4e kwartaal 2008 en het 3e en 4e kwartaal 2009 als nihil ingediend.

De adviseur zal de aangiften in orde gaan maken. Hierna meerdere malen contact gehad met zowel de adviseur als de ondernemer over de stand van zaken. Steeds zijn er toezeggingen gedaan, maar ik heb tot op heden niets mogen ontvangen. Van de administratie heb ik alleen inzage gekregen in de zakelijke bankrekening van 2006 t/m 1e kwartaal 2009.

(…)

Administratie

Van elke verkoop wordt een bon geschreven. Kopieën hiervan zijn echter niet bewaard gebleven. Er is geen kasboek aanwezig. Alleen de pinbetalingen worden als omzet geboekt. Er is geen voorraadadministratie.

De adviseur verzorgt de gehele administratie. Hij doet de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting.

(…)

De onvolkomenheden in de administratie zijn:

 (…)

 Geen kasboek;

 Verkoopbonnen ontbreken;

 Geen voorraadlijsten opgemaakt;

 Nihil aangiften omzetbelasting;

 Contante ontvangsten niet aangegeven;

 Inkoopfacturen niet overlegd;

 Bankafschriften ontbreken.

(…)

Winstberekening

Algemeen

Zoals eerder vermeld in dit rapport zal ik de omzet zelf vaststellen. Hierbij zal ik ondermeer rekening houden met de mij bekende gegevens.

Omzet

Alleen de pinbetalingen zijn aangegeven als omzet. In de juweliersbranche is het gebruikelijk dat er contante verkopen plaatsvinden. Belastingplichtige heeft bovendien aangegeven dat er contante verkopen hebben plaatsgevonden. Belastingplichtige kon echter niet aangeven hoeveel aan contante verkopen er hebben plaatsgevonden. Volgens de bankgegevens zijn er contante stortingen geweest. Inkopen gebeuren ook met contant geld. Echter wordt er niet bijgehouden hoeveel er contant wordt betaald aan de leverancier. Het is ook niet bekend hoeveel er nog betaald dient te worden. Uit de bankgegevens van 2006 blijkt dat er in de maanden januari t/m mei € 9.700 aan contant geld gestort is. Verder vinden er contante betalingen aan leveranciers plaats en zijn er contante inkopen (oud goud) van particulieren. Ik heb echter geen inzage gekregen in het politieregister om te kunnen bepalen hoeveel er per maand wordt ingekocht. Gezien bovenstaande stel ik de contante ontvangsten voor de jaren 2006 t/m 2009 op € 2.000 exclusief b.t.w. per maand.

(…)

Omzetbelasting

Tarief

Het algemene tarief is van toepassing.

Aangifte

Aangifte 2006 (OB-nummer [kenmerk] B.01)

Uit de aangifte omzetbelasting blijken de volgende gegevens:

Omzet 2006 € 19.516 x 19% € 3.708

Voorbelasting € 8.637

----------

Saldobedrag -€ 4.929

Af: KOR -€ 1.587

----------

Afdracht op aangifte -€ 6.516

Omzet wordt € 43.516 x 19% = € 8.268 het verschil van de verschuldigde omzetbelasting van € 4.560 zal worden nageheven.

Correctie: meer verschuldigde omzetbelasting in 2006 € 4.560

Aangifte 2007 (OB-nummer [kenmerk] B.01)

Er zijn nihil aangiften gedaan voor heel 2007.

De gecorrigeerde omzet bedraagt € 69.652. De verschuldigde omzetbelasting hierover bedraagt € 13.233. Dit bedrag zal worden geheven.

Correctie: meer verschuldigde omzetbelasting in 2007 € 13.233

Aangifte 2008 (OB-nummer [kenmerk] B.01)

Er zijn nihil aangiften gedaan voor heel 2008.

De gecorrigeerde omzet bedraagt € 79.647. De verschuldigde omzetbelasting hierover bedraagt € 15.132. Dit bedrag zal worden nageheven.

Correctie: meer verschuldigde omzetbelasting in 2008 € 15.132

Aangifte 2009 (OB-nummer [kenmerk] B.01)

Uit de aangifte omzetbelasting blijken de volgende gegevens:

Omzet 1e en 2e kwartaal € 24.093 x 19% € 5.786

Omzet 3e en 4e kwartaal € 0 x 19% € 0

voorbelasting € 2.722

---------

Saldobedrag € 3.064

Af: KOR -€ 2.142

----------

Afdracht op aangifte € 922

Omzet wordt € 80.000 x 19% = € 15.200 het verschil van de verschuldigde omzetbelasting van € 9.414 zal worden nageheven.

Correctie: meer verschuldigde omzetbelasting in 2009 € 9.414

Voorbelasting

Voorbelasting 2006

Belastingplichtige heeft tijdens het onderzoek ruimschoots de tijd gehad om de administratie alsnog in orde te brengen. Hiervan heeft belastingplichtige geen gebruik gemaakt.

De als voorbelasting in aftrek te brengen omzetbelasting is hierdoor niet aangetoond en zal worden gecorrigeerd. De aangegeven voorbelasting bedraagt in totaal € 8.637. Dit bedrag zal worden nageheven.

Correctie: minder voorbelasting in 2006 € 8.637

Voorbelasting 2009

Belastingplichtige heeft tijdens het onderzoek ruimschoots de tijd gehad om de administratie alsnog in orde te brengen. Hiervan heeft belastingplichtige geen gebruik gemaakt.

De als voorbelasting in aftrek te brengen omzet belasting is hierdoor niet controleerbaar en zal worden gecorrigeerd. De aangegeven voorbelasting bedraagt in totaal € 2.722. Dit bedrag zal worden nageheven.

Correctie: minder voorbelasting in 2009 € 2.722

Kleine ondernemers regeling

Belastingplichtige heeft ten onrechte de kleine ondernemers regeling geclaimd. Deze ten onrechte geclaimde kleine ondernemers regeling zal worden nageheven.

Correctie: meer verschuldigde omzetbelasting in 2006 € 1.587

Correctie: meer verschuldigde omzetbelasting in 2009 € 2.142

(...)

Naheffingsaanslag omzetbelasting

De naheffingen zijn gebaseerd op artikel 20 lid 1 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.

Vergrijpboete omzetbelasting

Over de correcties lig ik naast de naheffingsaanslag een vergrijpboete ingevolge artikel 67f Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 28 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 op. De vergrijpboete bedraagt 25%. De grondslag van de boete is het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald voor zover dat bedrag als gevolg van de grove schuld van de belastingplichtige niet of niet tijdig is betaald.

De feiten en omstandigheden op grond waarvan ik deze vergrijpboete opleg betreffen:

 De administratie is niet overlegd dan wel niet controleerbaar;

 Van belastingplichtige mag verwacht worden dat hij direct maatregelen treft zodra de administratie niet meer aan de wettelijke vereisten (administratie-en bewaarplicht) voldoet. Van enige actie van belastingplichtige is niets gebleken.

 Verder heeft belastingplichtige tijdens het onderzoek ruimschoots de tijd gehad om de administratie alsnog in orde te brengen. Hiervan heeft belastingplichtige geen gebruik gemaakt.

 Ik concludeer voorts dat de omzet te laag is aangegeven. Dit blijkt uit de feiten welke onder hoofdstuk 4 zijn uitgewerkt.

Gezien het bovenstaande is er sprake van laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Belastingplichtige moet of kan redelijkerwijs begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kan hebben dat te weinig belasting wordt geheven of betaald. Daarom is er sprake van grove schuld.

(…)”

2.4.

Niet in geschil is dat belanghebbendes gemachtigde op het kantoor van de Belastingdienst Rotterdam de inkoopfacturen betreffende de periode 2006 tot en met 2009 en het Politie Register betreffende de inkoop in de periode van 2006 tot en met 2009 heeft overhandigd ter motivering van het bezwaar. Uit deze gegevens volgt onweersproken dat belanghebbende het volgende aan tweedehandsgoederen heeft ingekocht:

Jaar Waarde

2006 € 30.424

2007 € 8.436

2008 € 32.199

2009 € 16.060

3 Het verwijzingsarrest

De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest als volgt geoordeeld:

2. Beoordeling van de middelen

(…)

2.3.1.

Middel 1 is gericht tegen het hiervoor in 2.2 vermelde oordeel met het betoog dat de bewijslast niet kan worden omgekeerd en verzwaard zonder informatiebeschikking.

2.3.2.

Ingevolge de Wet van 27 mei 2011, houdende wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten ten behoeve van de rechtsbescherming met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus (Stb. 2011, 265), zijn de artikelen 25, lid 3, en 27e AWR gewijzigd. Op grond van het nieuwe artikel 25, lid 3, AWR handhaaft de inspecteur de belastingaanslag of beschikking indien de vereiste aangifte niet is gedaan of indien sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking, tenzij is gebleken dat en in hoeverre die belastingaanslag of beschikking onjuist is.

2.3.3.

Op grond van het Besluit van 14 juni 2011 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 27 mei 2011 (Stb. 2011, 301) is de hiervoor in 2.3.2 bedoelde wetswijziging op 1 juli 2011 in werking getreden. In de Wet van 27 mei 2011 is niet voorzien in enige bepaling van overgangsrecht. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat de wetgever geen aanleiding heeft gezien voor de toepassing van de hiervoor in 2.3.2 genoemde, per 1 juli 2011 in werking getreden, bepalingen af te wijken van het uitgangspunt dat aan nieuwe regels onmiddellijke werking toekomt.

2.3.4.

Het hiervoor in 2.3.3 overwogene brengt mee dat voor elke vanaf 1 juli 2011 gedane uitspraak op bezwaar heeft te gelden dat de inspecteur zich slechts op de in artikel 25, lid 3, AWR voorziene omkering en verzwaring van de bewijslast kan beroepen indien hetzij een informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, hetzij de vereiste aangifte niet is gedaan.

Aangezien in artikel 52a AWR zonder enige voorbehoud melding wordt gemaakt van artikel 52 AWR en bovendien artikel 25, lid 3, en artikel 27e, lid 1, AWR geen grondslag bieden voor omkering van de bewijslast bij het niet-naleven van de administratieplicht zonder dat een informatiebeschikking is genomen, moet ervan worden uitgegaan dat, in overeenstemming met de bewoordingen van de wettekst, ook ten aanzien van de verplichting van artikel 52 AWR de omkering en verzwaring van de bewijslast afhankelijk is van een beschikking als is voorzien in artikel 52a AWR (zie HR 2 oktober 2015, nr. 14/02335, ECLI:NL:HR:2015:2795).

2.3.5.

Aangezien de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslag is gedaan ná 1 juli 2011, kan het niet nakomen van de administratieve verplichtingen alleen leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast als een ter zake door de Inspecteur vastgestelde informatiebeschikking onherroepelijk is geworden. Een dergelijke beschikking is evenwel niet vastgesteld. Middel 1 slaagt derhalve.

2.4.

Gelet op het hiervoor in 2.3.5. overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. middel 2 behoeft geen behandeling. Verwijzing moet volgen. Daarbij zal nog tot behandeling moeten komen de stelling van de Inspecteur dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan.

(…)”

4 Geschil na verwijzing

5 Beoordeling van het geschil

6 Proceskosten en griffierecht

7 Beslissing