Gerechtshof Amsterdam, 14-07-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3109, 14/00703
Gerechtshof Amsterdam, 14-07-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3109, 14/00703
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 juli 2016
- Datum publicatie
- 3 augustus 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:3109
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2014:8572
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2946
- Zaaknummer
- 14/00703
Inhoudsindicatie
Douanerecht; douanewaarde. Het bedrijf van belanghebbende heeft voor zendingen voedingssupplementen uit Amerika telkens ‘hogewaarde-facturen’ betaald, terwijl op basis van ‘lagewaarde-facturen’ betreffende die zendingen invoeraangiftes zijn gedaan. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat de aangegeven douanewaarde terecht is gecorrigeerd; ook in hoger beroep ontbreekt een aannemelijke verklaring voor de dubbele facturen. Omdat belanghebbende verantwoordelijk is voor het verstrekken van de gegevens aan de douane-expediteur is hij terecht aangemerkt als schuldenaar.
Uitspraak
Kenmerk 14/00703
14 juli 2016
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. A. Bennenbroek,
tegen de uitspraak van 14 augustus 2014 in de zaak met kenmerk HAA 13/4303 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 14 juni 2013 een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) van douanerechten uitgereikt voor een bedrag van € 14.846,45.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van
16 september 2013 de UTB verminderd met € 3.734,66 tot € 11.111,79.
Bij uitspraak van 14 augustus 2014 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 september 2014 en bij brief van 7 november 2014 gemotiveerd. De inspecteur heeft op 5 maart 2015 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur telkens zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’ – de volgende feiten vastgesteld:
“Tussen 9 juli 2008 en 27 februari 2009 heeft [Q] B.V. (hierna: [Q] ) in eigen naam en voor eigen rekening zeven aangiften ten invoer gedaan voor voedingssupplementen afkomstig uit de Verenigde Staten van Amerika. Als importeur van de zeven zendingen is vermeld [handelsnaam E] gevestigd te [plaatsnaam] , Nederland.
[handelsnaam E] is een van de handelsnamen van [E] B.V. (hierna: [E] ). [F] B.V. houdt 50% van de aandelen in [E] . Eiser houdt 100% van de aandelen in [F] B.V., die de enige bestuurder is van [E] . De activiteiten van [E] zijn per 1 juni 2010 gestaakt. [E] is op 8 februari 2011 failliet verklaard.
De utb is uitgereikt naar aanleiding van een onderzoek van de Politie Limburg-Zuid. De politie heeft in de administratie van [E] dubbele facturen aangetroffen van de leverancier van de voedingssupplementen, [Amerikaanse leverancier] gevestigd te [plaatsnaam] , Verenigde Staten van Amerika. De twee soorten facturen vertonen verschillen wat betreft de lay-out. Op sommige als ‘hogewaarde-factuur’ beschouwde documenten staat de aanduiding ‘sales order’. De ‘lagewaarde-factuur’ vermeldt de helft van het bedrag van de ‘hogewaarde-factuur’. De ‘lagewaarde-factuur’ van iedere zending is aangetroffen bij [Q] en gebruikt voor het doen van de invoeraangifte. Uit de bankafschriften blijkt dat [E] de bedragen vermeld op de ‘hogewaarde-facturen’ aan de leverancier heeft betaald.
In een proces-verbaal van verhoor van eiser van 2 november 2012 is onder meer het volgende opgenomen:
“- De aangiften zijn volgens mijn informatie verzorgd door [Q] B.V. Op welke manier heeft u [Q] opdracht gegeven om de aangiften op te maken?
Geen idee hoe ik bij deze firma terecht ben gekomen. Vroeger had ik een compagnon die de kantoor werkzaamheden verzorgde. Hij regelde de administratieve zaken, zoals het zoeken van een bedrijf voor het inklaren of voor het regelen van het vervoer. Volgens mij heette het bedrijf vroeger “ [naam bedrijf] ”.
- Welke gegevens heeft u aan [Q] overlegd om de aangiften op te maken?
De gegevens die [naam bedrijf] nodig had werd door de compagnon en de secretaresse verstrekt denk ik. Ik ben daar nooit bij geweest.
(…)
- Herkent u deze factuur en wat kunt u hierover vertellen?
Natuurlijk ken ik deze facturen. Ze zijn van de Amerikaanse leverancier. De leveringen vanuit de USA klopten vaak niet. Je kreeg vaak te weinig. Dus ja, ik ken de facturen, maar ik weet niet of ze kloppen.
(…)
- Welke waarde moet er bij de aangiften aangegeven worden?
Wij betaalden in het begin 4 ½ dollar per potje. Toen ik meer ging inkopen gingen de marges omlaag. De compagnon trok aan de bel.
Op een gegeven moment gaat de leverancier (bijna) failliet, door claims in de USA. Door dit faillissement werd ik betrokken bij de rechtszaak in USA. Daar zag ik dat de potjes voor 80 dollar cent ingekocht werden. Toen heb ik de leverancier gevraagd om 2 facturen. Ik hoefde ten slotte niet mee te betalen aan de ontwikkelingskosten van de produkten.
De oplossing was om de Belastingdienst minder te gaan betalen. Dit werd opgelost door 1 factuur met de helft van de waarde van de goederen en 1 factuur met marketingkosten van de producten. Volgens mij hoef ik over de reclamekosten, die inbegrepen zijn in de marketingsmosten [het Hof leest ‘marketingkosten’], geen douanerecht te betalen.
(…)
- Waarom zijn de ‘hoge-waarde facturen’ bij u in de administratie opgenomen?
Ik begrijp ook niet hoe er facturen in de boekhouding zijn terecht gekomen met die hoge waarde. Dit was natuurlijk niet de bedoeling. Mijn boekhouder had natuurlijk aan de bel moeten trekken.”
In de uitspraak op bezwaar is de utb verminderd omdat verweerder het bewijs voor de laatste twee aangiften niet sluitend achtte. Dit betekent dat in beroep vijf aangiften in geschil zijn.”
Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof de volgende feiten vast.
Tot de stukken behoren de vijf aangiften ten invoer waar het beroep en hoger beroep betrekking op hebben, alsmede de bijbehorende twee facturen en het betalingsbewijs. Als voorbeeld zijn hierna de twee facturen en het betalingsbewijs, voor zover relevant, behorend bij aangiftenummer [Kenmerk] van 12 november 2008 opgenomen:
Factuur 1
“ [Amerikaanse leverancier]
[straatnaam en huisnummer] Invoice No. 20636
[XXX]
(…)
Customer
Name [handelsnaam E] Date 11/6/2008
Address [XXX] Order No. 110308
City [plaatsnaam] , NETHERLANDS [XXX]
Phone [XXX]
(…)
TOTAL $18,125.00”
Factuur 2
“ [Amerikaanse leverancier]
[straatnaam en huisnummer] INVOICE
[XXX] (…)
(…)
SOLD TO:
[handelsnaam E] /NSP SALES
[XXX]
[plaatsnaam] , [XXX] ”
YOUR PURCHASE ORDER#/DATE
110308 11/03/2008”
ORDER NUMBER: 0020636
(…) INV. DATE
11/06/2008
(…)
Net Invoice: 36,256.50”
Rekeningafschrift
“ING BANK Rekeningafschrift
Rekeningnr./Account No
[Rekeningnummer] ”
(…)
“Omschrijving Rentedatum Betaald Ontvangen”
(…)
“BETREFT TRANSACTIE [XXX]
USD 36.256,50 1,3196 NVE
(…)”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de UTB terecht aan belanghebbende is uitgereikt. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vragen of de douanewaarde terecht is verhoogd en of belanghebbende terecht als schuldenaar is aangemerkt. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.
Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.