Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-08-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3266, 15/0542

Gerechtshof Amsterdam, 04-08-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3266, 15/0542

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 augustus 2016
Datum publicatie
17 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:3266
Formele relaties
Zaaknummer
15/0542
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.17

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft geen recht op aftrek van kosten in verband met de verhuizing naar een andere woning. De kosten, voor zover met bewijsstukken onderbouwd, zijn geen uitgaven voor aanpassingen van de woning die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel a, Wet inkomstenbelasting 2001.

Uitspraak

kenmerk 15/00542

4 augustus 2016

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 26 mei 2015 in de zaak met kenmerk HAA 14/1943 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 21 november 2013 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.549. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 18 april 2014, de aanslag gehandhaafd.

1.2.

Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak ongegrond verklaard.

1.3.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is gedateerd 29 mei 2015, bij het Hof ingekomen op 4 juni 2015, en aangevuld bij brieven van 30 september 2015, 15 november 2015 en 15 maart 2016. Van alle stukken zijn kopieën verstrekt aan de inspecteur. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in de onderdelen 1 tot en met 5 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’:

“2.1.1. Eiser is geboren [in] 1962 en is gedurende het gehele jaar 2010 gehuwd met [Y] , geboren [in] 1963. Eiser is gehandicapt. Vanwege eisers handicap zijn eiser en zijn echtgenote in 2009 verhuisd naar een aangepaste woning aan de [adres] .

2.1.2.

Aan eiser zijn in 2010 twee voorlopige aanslagen opgelegd: één met een terug te ontvangen bedrag van € 2.035 en één met een terug te ontvangen bedrag van € 2.967. Omdat eiser in 2010 in de schuldsanering zat, zijn de teruggaven (€ 5.002 in totaal) gestort op de rekening van de bewindvoerder. De schuldsanering is in 2013 beëindigd.

2.1.3.

Op 2 maart 2011 heeft eiser aangifte ib/pvv gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.289. Daarbij heeft eiser inkomsten aangegeven ten bedrage van in totaal € 32.881 en een bedrag van € 16.592 (€ 17.134 minus de drempel van € 542) aan specifieke zorgkosten. De specifieke zorgkosten bestaan uit een bedrag van € 180 aan medicijnen, een bedrag van € 125 aan hulpmiddelen, een bedrag van € 569 aan genees- en heelkundige hulp en een bedrag van € 16.260 aan uitgaven voor woningaanpassingen.

2.1.4.

Met dagtekening 18 mei 2011 is aan eiser, conform de door hem ingediende aangifte, een derde voorlopige aanslag opgelegd ten bedrage van € 5.600 (inclusief € 53 heffingsrente). Deze aanslag is door de bewindvoerder betaald.

2.1.5.

Bij het opleggen van de definitieve aanslag van 21 november 2013 heeft verweerder de aftrek van € 16.260 voor woningaanpassingen niet geaccepteerd, hetgeen heeft geresulteerd in een door eiser te betalen bedrag van € 7.178 (inclusief € 521 heffingsrente).”

2.2.

Nu beide partijen in hoger beroep geen grieven hebben ingebracht tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten, zal het Hof ook van deze feiten uitgaan. In aanvulling daarop stelt het Hof nog de volgende feiten vast:

2.2.1.

De verhuizing naar de [adres] (verder: de woning) is geïndiceerd door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). In opdracht van de gemeente, naar aanleiding van die indicatie, zijn in de woning onder meer de volgende aanpassingen gedaan:

-

er is een traplift aangebracht;

-

de keuken is onderrijdbaar gemaakt;

-

het toilet is vergroot; er is een deel van de gang bijgetrokken;

-

de natte cel is vergroot; er is een deel van de slaapkamer bijgetrokken;

-

de ingang van de berging is aangepast, de poort is verbreed en de bestrating van de achterstaat is genivelleerd zodat deze berijdbaar was met een scootmobiel

2.2.2.

Belanghebbende heeft van de gemeente een verhuiskostenvergoeding ontvangen van € 3.750. Een verzoek van belanghebbende om verhoging van dat bedrag of om bijzondere bijstand voor extra kosten die zijn opgeroepen door de verhuizing is afgewezen.

2.2.3.

Met betrekking tot de kosten van € 16.260 heeft belanghebbende facturen overgelegd van € 4.596 voor laminaat beneden en boven, € 3.901 voor gordijnen en boxspring, € 3.344 voor meubilair (kast, tafel, stoelen, fauteuils en bank) en € 3.048 voor zonwering. Tevens telt belanghebbende € 8.200 te hebben betaald aan Poolse arbeidskrachten voor werkzaamheden in de woning (stuc- en schilderwerk).

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil:(1) of de voorlopige teruggaven terecht zijn gebaseerd op de door belanghebbende ingediende aangifte; (2) of belanghebbende recht heeft op aftrek van de door hem opgevoerde kosten in verband met de verhuizing naar de woning;(3) of de voorlopige aanslagen juist zijn verrekend, en (4) of sprake is van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing