Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-07-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3377, 15/00072

Gerechtshof Amsterdam, 19-07-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3377, 15/00072

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 juli 2016
Datum publicatie
24 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:3377
Formele relaties
Zaaknummer
15/00072

Inhoudsindicatie

Douanerecht; de EUR.1 certificaten zijn – in de gegeven omstandigheden – afgegeven op basis van een onjuiste weergave van de feiten. De afgifte kan niet als een vergissing door de Noorse douaneautoriteiten worden aangemerkt, zodat het beroep van belanghebbende op artikel 220 CDW niet slaagt. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

Uitspraak

Kenmerk 15/00072

19 juli 2016

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: mr. dr. W. de Wit

tegen de uitspraak van 15 januari 2015 in de zaak met kenmerk HAA 14/3 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De inspecteur heeft met dagtekening 17 mei 2013 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) van douanerechten uitgereikt voor een bedrag van € 3.415.400,55.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak van 3 december 2013 de UTB gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 15 januari 2015 heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24 februari 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur telkens zijn aangeduid als ‘eiseres’ c.q. ‘verweerder’ – de navolgende feiten vastgesteld.

1. Expeditiebedrijf [A] (hierna: [A]) heeft in de periode van 30 maart tot en met 10 november 2011 op naam en voor rekening van eiseres aangiften gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van 13 zendingen biodiesel. De biodiesel is aangegeven onder GN-code 3824 90 91 en als land van oorsprong is Noorwegen aangegeven. In de aangiften is verzocht om toepassing van de preferentiële regeling voor goederen met oorsprong uit Noorwegen (code 300). Daartoe zijn certificaten EUR.1 overgelegd die zijn afgegeven door de Noorse douaneautoriteiten aan de exporteur [B] AS te Noorwegen (hierna: [B]).

2. De biodiesel wordt geproduceerd en geëxporteerd door [B]. [C] SA (hierna: [C]) is de eigenaar van [B]. [C] verkoopt de biodiesel aan [X] SA te Zwitserland (hierna: [X] SA).

3. Een brief van 8 november 2010 van de Noorse douaneautoriteiten aan [B] houdt in:

“Biodiesel - evaluation of origin

We refer to previous correspondence and the telephone conversation on 29 October 2010. The customs authorities cannot, as mentioned earlier, give advance ruling on issues other than classification.

Customs Region Eastern Norway will specify below what we assume will be a correct assessment of the origin of your main product, biodiesel. It should be noted that this is not a binding statement, but is intended as a general description of the applicable regulations based on information we have received regarding the product.

Origin

It is believed that the biodiesel product should be classified in the Customs Tariff Part No. 38.24.9009. According to E0S under Article 2, paragraph 1, the following shall be considered as originating in the EEA:

a) products wholly manufactured in the Community within the meaning of Article 4;

b) products manufactured in the EEA incorporating materials which have not been wholly manufactured there, provided that such materials have undergone sufficient working or processing in the Community within the meaning of Article 5

The firm has stated that the main ingredients mainly will be imported from abroad. It is therefore Article 2, paragraph 1 b which is applicable in this case. According to Article 5, products which are not wholly manufactured are considered to be sufficiently worked of processed when the conditions in the list in Annex II are fulfilled.

List rule for goods classified in Subheading 38.24.9009 – others are “manufacturing where the value of all the materials used does not exceed 50% of the ex-works prices of the finished product.” We were informed that the price of raw materials is approx. Nok 4 – 6 pr. liter, while biodiesel will be sold for about Nor 5-7 per. liter. Commodity price is this case far more than 50% of the ex-works price and the product will on this basis not satisfy the conditions for acquiring originating status.”

4. Bij brief van 3 juli 2012 hebben de Noorse douaneautoriteiten [B] bericht dat de certificaten EUR.1 die bij de onderhavige aangiften zijn overgelegd ongeldig zijn verklaard, aangezien de biodiesel niet voldoet aan de criteria genoemd in protocol nr. 4 bij de EER-Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels. De waarde van goederen uit derde landen ligt tussen de 84% en 91%.

5. Bij brief van 1 augustus 2012 hebben de Noorse douaneautoriteiten verweerder hiervan op de hoogte gesteld.

6. Naar aanleiding van de vraag van verweerder of de afgifte van de onjuiste certificaten het gevolg is van een onjuiste weergave van de feiten door de exporteur heeft een medewerker van de Noorse douaneautoriteiten op 22 augustus 2012 per e-mail als volgt gereageerd:

“(…)

The company did not present any facts or documentation at the time of Customs attestations of the EUR.1’s.

During an post clearance audit we investigated the companys accounts, and it was clear that this product did not fullfilled the regulations according to Protocol 4.

The company claims to have misunderstood the regulations, and they have stopped issuing EUR.1 after the audit.

(…)”

7. Bij brief van 28 mei 2013 aan verweerder hebben de Noorse douaneautoriteiten de ongeldigverklaring nader toegelicht. Die brief houdt onder meer in:

“(…)

In box 12 in the Norwegian Movement Certificate the exporter has to make a statement that the above mentioned goods fulfil the conditions for issuing the certificate. (…)

It means that the exporter declares that the goods fulfil the requirements laid down in the free trade agreement in question, and the fact in our case is that we revealed in a later audit that the conditions were not fulfilled.

So, when Customs authorised the Movement Certificates in question, it was based on an incorrect statement from the exporter.

(…)”

2.2.

Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de bestreden UTB terecht aan belanghebbende is uitgereikt. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende 1) terecht is aangemerkt als schuldenaar en 2) of zij met succes een beroep op artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW kan doen.

3.2.

Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing