Gerechtshof Amsterdam, 23-08-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3757, 16/00012
Gerechtshof Amsterdam, 23-08-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3757, 16/00012
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 augustus 2016
- Datum publicatie
- 21 september 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:3757
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1629, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/00012
Inhoudsindicatie
Administratief medewerker van de Belastingdienst heeft in plaats van het in de aangifte vermelde bedrag van € 37.713.743 een bedrag van € 37.713 ingetoetst. Er is sprake van een redelijkerwijs kenbare fout in de zin van artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, AWR, op grond waarvan navordering mogelijk is.
Uitspraak
Kenmerk 16/00012
23 augustus 2016
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigden: mr. R.H.M. van Thiel en F.P.A.M. Driessen),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 15/193 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
(J.A.M. Peek en M.O. Tjon).
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 29 juli 2014 aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de schenkbelasting opgelegd, gebaseerd op een belaste verkrijging van € 37.708.443, resulterend in een te betalen bedrag van € 7.530.117.
Bij uitspraak, gedagtekend 16 december 2014, heeft de inspecteur het tegen de hiervoor gemelde navorderingsaanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 3 december 2015 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 januari 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2016. Aldaar zijn verschenen namens belanghebbende haar gemachtigden en namens de inspecteur Peek en Tjon voornoemd. Onderhavige zaak is tegelijkertijd behandeld met de zaak met kenmerk 16/00014 (ter zake van de aan [Y] (zuster van belanghebbende) opgelegde navorderingsaanslag in de schenkbelasting). Al hetgeen in de ene zaak is vermeld of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn vermeld of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaak. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Op 1 maart 2013 heeft de inspecteur een aangifte schenkbelasting ontvangen inzake een schenking van € 37.713.473 aan belanghebbende door haar moeder. De bij de aangifte gevoegde berekening komt uit op een verschuldigd bedrag aan schenkbelasting van € 7.530.117.
De aangifte is op papier gedaan. Het was niet mogelijk om digitaal aangifte schenkbelasting te doen.
Op de papieren aangifte zijn door (een) medewerker(s) van de Belastingdienst enkele onderstrepingen en omcirkelingen gezet, onder andere om het bedrag van de schenking.
Bij het invoeren van de gegevens in het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst heeft een administratief medewerker als verkrijging niet het in de aangifte vermelde bedrag van € 37.713.473 maar € 37.713 ingevoerd. Dit heeft geleid tot het opleggen van een aanslag schenkbelasting van € 3.268. De dagtekening van de aanslag is 2 juli 2013. Het aanslagbiljet vermeldt: “Deze definitieve aanslag is vastgesteld overeenkomstig de aangifte”.
Het geautomatiseerde systeem toont de medewerker die de gegevens intoetst een invulscherm, met daarop onder andere het bedrag van de ingevoerde verkrijging, de vrijstelling en de verschuldigde belasting.
De onderhavige aangifte wordt niet volgens een verplicht ‘toetscriterium’ geselecteerd om inhoudelijk te worden beoordeeld door een specialist en een dergelijke beoordeling heeft in dezen ook niet plaatsgevonden. Evenmin vinden voordat aanslagen als de onderhavige worden vastgesteld – op aselecte wijze geselecteerde – controles plaats op de handmatig ingevoerde gegevens.
De inspecteur heeft geconstateerd dat de aanslag schenkbelasting naar een te laag bedrag is vastgesteld en heeft met dagtekening 29 juli 2014 aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd naar een verkrijging van € 37.713.473, resulterende in € 7.539.117 aan schenkbelasting.
Ten aanzien van de zuster van belanghebbende heeft zich hetzelfde voorgedaan. Overeenkomstig hetgeen ter zitting met partijen is besproken gaat het Hof ervan uit dat de administratief medewerker eerst gegevens betreffende de aan belanghebbende op te leggen (primitieve) aanslag (met aanslagnummer [...] ) heeft ingetoetst en daarna die betreffende de aan [Y] opgelegde (primitieve) aanslag (met aanslagnummer [...] ).
In het hoger beroepschrift voert belanghebbende aan dat nog naar voren is gekomen dat de inspecteur heeft aangegeven dat “de tweede aangifte – de aangifte van de zus van belanghebbende – op dezelfde wijze als de eerste aangifte is ingetoetst door een administratief medewerker nu ‘zij had vastgesteld dat het zussen betrof’. De tweede aangifte is dan ook geheel niet zelfstandig beoordeeld”.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur bevoegd was om de te weinig geheven belasting van belanghebbende na te vorderen. De berekening van de navorderingsaanslag als zodanig is niet in geschil.
Meer in het bijzonder is in geschil of er sprake is van een bij de (primitieve) aanslagregeling gemaakte fout in de zin van artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelasting (hierna: AWR), op grond waarvan navordering mogelijk is.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.