Gerechtshof Amsterdam, 13-09-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3761, 16/00099
Gerechtshof Amsterdam, 13-09-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3761, 16/00099
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 september 2016
- Datum publicatie
- 21 september 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:3761
- Zaaknummer
- 16/00099
Inhoudsindicatie
Beroep is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Verschuldigde griffierecht is wel betaald. Weliswaar na de door de rechtbank ter zitting genoemde termijn, maar onduidelijkheid is wanneer die termijn aanvangt/eindigt. Bovendien is een te hoog griffierecht geheven (€ 167 in plaats van € 45). Dit klemt des te meer nu belanghebbende een beroep heeft gedaan op betalingsonmacht.
Uitspraak
Kenmerk 16/00099
13 september 2016
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 15/201 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar,
(mr. D.R. de Vries).
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij – kennelijk op de voet van artikel 242 van de Gemeentewet gegeven – beschikking, gedagtekend 12 februari 2014, aan belanghebbende een teruggaaf van parkeerbelasting verleend ten bedrage van € 20.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hiervoor vermelde beschikking. Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 4 december 2014, heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2016 (welke op dezelfde dag is verzonden) heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat – aldus die uitspraak (zakelijk weergegeven) – het verschuldigde griffierecht niet is betaald.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 februari 2016. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2016. Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 30 juni 2016 verzonden naar haar adres ( [A-straat 1] , [1234 AA] te [Z] ), is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 2 juli 2016 bezorgd op het adres ( [PostNL afhaallocatie] ) en is voor de ontvangst getekend. Namens de heffingsambtenaar is De Vries voornoemd verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast:
Bij brief van 15 januari 2015, verzonden per gewone post, is belanghebbende door de griffier van de rechtbank uitgenodigd tot het voldoen van een griffierecht van € 167.
Tot de stukken van het geding behoort een faxbericht van (de gemachtigde van) belanghebbende aan de rechtbank, gedagtekend 12 februari 2015, waarin (onder meer) het volgende staat vermeld:
“Naar aanleiding van het telefonisch contact inzake het griffierecht van [belanghebbende], stuur ik u hierbij een kopie van het formulier [Hof: Aanvraag inkomensverklaring].
Cliënte heeft de Raad voor Rechtsbijstand gevraagd om de griffiekosten te verlagen, vanwege haar Wajong uitkering is zij niet in staat om het bedrag van € 167,- te betalen.
Omdat zij nog geen reactie op het formulier heeft ontvangen, vraagt zij zich af wat dit nu voor gevolgen heeft voor haar zaak bij uw rechtbank. Graag uw reactie aan cliënte.”
Op 16 februari 2015 is voormeld faxbericht (nogmaals) naar de rechtbank gezonden, met daarin het volgende opgemerkt:
“Mijn fax van afgelopen donderdag is niet bij u aangekomen. Zojuist brengt cliënte mij tevens de uitspraak van de Raad voor Rechtsbijstand.
Ik stuur u hierbij alle gegevens nogmaals.”
Bij brief van 13 februari 2015, verzonden per aangetekende post, is belanghebbende door de griffier van de rechtbank (nogmaals) uitgenodigd tot het voldoen van een griffierecht van € 167.
Tot de stukken van het geding behoort voorts een faxbericht van belanghebbende aan de rechtbank, verzonden op 24 maart 2015, waarin (onder meer) het volgende staat vermeld:
“U heeft mij aangetekend een herinnering gestuurd voor de griffierechten (…).
Ik heb bij de Raad voor de Rechtsbijstand een inkomensverklaring opgevraagd. Mijn sociaal raadsvrouw heeft de rechter een fax gestuurd dat ik wegens onvermogen niet in staat zou zijn (tijdig) de griffierecht te voldoen. Zij heeft daarbij gevraagd om mij niet om die reden niet-ontvankelijk te verklaren en het beroepschrift inhoudelijk te behandelen. (…)
Ik stuur u de inkomensverklaring van de Raad voor rechtsbijstand toe en verzoek u de griffierechten te verlagen en mij een nieuwe rekening toe te sturen.”
Belanghebbende is vervolgens uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen. Van het verhandelde ter zitting (gehouden op 8 december 2015) zijn “zittingsaantekeningen” opgemaakt (daarin wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’), waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Ter zitting is, zakelijk weergegeven, het volgende gezegd.
Eiseres:
Ik heb een 100% AOW uitkering € 1075 per maand.
Ik begrijp van u dat dit meer is dan 90% van de bijstandsnorm en dat u mij geen vrijstelling van het griffierecht kunt geven.
Ik begrijp van u dat ik binnen twee weken het griffierecht moet betalen.
(…)
De rechter sluit het onderzoek en deelt mee dat de rechtbank uitspraak zal doen op 19 januari 2016.”
Bij uitspraak van 19 januari 2016 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat – aldus die uitspraak (zakelijk weergegeven) – het verschuldigde griffierecht niet is betaald. Van de periode daaraan voorafgaand (meer in het bijzonder van 8 december 2015 (de dag waarop de zitting van de rechtbank heeft plaatsgevonden) tot 19 januari 2016 (de dag waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan)) is geen correspondentie aangetroffen tussen enerzijds de rechtbank en anderzijds (een gemachtigde van) belanghebbende in de (tot het dossier behorende) correspondentiemap van de rechtbank.
Bij het hoger beroepschrift heeft belanghebbende een rekeningafschrift gevoegd waarop is vermeld dat van de rekening van belanghebbende op 24 december 2015 een bedrag van € 167 aan griffierecht is overgemaakt naar het rekeningnummer dat door de rechtbank in de genoemde correspondentie (zie hiervoor onder 2.1 en 2.4) is vermeld.
Uit ambtshalve door het Hof bij de rechtbank ingewonnen informatie blijkt dat op 24 december 2015 onder vermelding van het kenmerk AWB 15/201 door belanghebbende een bedrag van € 167 aan griffierecht is betaald ten gunste van het rekeningnummer van de rechtbank.
3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard en daarbij het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“1. Bij brief van 15 januari 2015 heeft de griffier eiseres in kennis gesteld van de hoogte van het verschuldigde griffierecht en haar in de gelegenheid gesteld het verschuldigde griffierecht te voldoen uiterlijk binnen vier weken, gerekend na de datum van deze nota. Eiseres heeft bij brief van 16 februari 2015 verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht.
2. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt van de indiener van het beroepschrift een griffierecht geheven. Uit het zesde lid van dit artikel volgt dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort op de rekening van de rechtbank, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft bij uitspraak van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) overwogen dat zich gevallen kunnen voordoen waarin heffing van het verschuldigde griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst moeilijk maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde rechtsgang. Mede gelet op het belang dat in een rechtsstaat toekomt aan de toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie kan in een dergelijk geval niet worden aanvaard dat een (hoger) beroep wegens het niet betalen van griffierecht niet-ontvankelijk wordt verklaard. In dat geval wordt aangenomen dat de betrokkene met het achterwege laten van een betaling van griffierecht niet in verzuim is als bedoeld in artikel 8:41, zesde lid, van de Awb. Van zo’n situatie zal sprake zijn bij een rechtzoekende, zijnde een natuurlijke persoon, die aannemelijk maakt dat – op de datum waarop het griffierecht uiterlijk op de rekening van het gerecht moet zijn bijgeschreven dan wel ter griffie moet zijn gestort – het netto-inkomen waarover hij maandelijks kan beschikken minder bedraagt dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm, en dat hij niet beschikt over vermogen waaruit het verschuldigde griffierecht kan worden betaald.
4. Ter onderbouwing van haar verzoek om vrijstelling van het griffierecht heeft eiseres een verklaring van de Raad voor Rechtsbijstand overgelegd, waaruit blijkt dat zij over het jaar 2013 een inkomen heeft gehad van € 11.587,-. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij een volledige AOW-uitkering ontvang van ongeveer € 1075,- per maand.
5. De rechtbank overweegt dat uit de door eiseres ingebrachte stukken niet kan worden afgeleid dat het netto-inkomen waarover zij maandelijks kan beschikken ten tijde van belang minder bedroeg dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm.
De rechtbank heeft dit ter zitting ook aan eiseres medegedeeld en eiseres in de gelegenheid gesteld om alsnog het griffierecht te betalen. Hiervoor heeft de rechtbank eiseres een termijn gegeven van twee weken, dus uiterlijk tot en met 22 december 2015.
6. Uit de gegevens van de rechtbank is gebleken dat eiseres het griffierecht niet (alsnog) betaald heeft. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres door het niet betalen van het griffierecht in verzuim was, zodat haar beroep op grond van artikel 8.41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk is.”