Gerechtshof Amsterdam, 12-07-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3767, 14/00329, 14/00330, 16/00247 en 16/00248
Gerechtshof Amsterdam, 12-07-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3767, 14/00329, 14/00330, 16/00247 en 16/00248
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 juli 2016
- Datum publicatie
- 21 september 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:3767
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:106
- Zaaknummer
- 14/00329, 14/00330, 16/00247 en 16/00248
Inhoudsindicatie
De inspecteur heeft bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen voldoende voortvarend gehandeld, zodat hij terecht gebruik heeft gemaakt van zijn in artikel 16, lid 4, van de AWR gegeven bevoegdheid. Vermindering van de boeten vanwege strafverminderende omstandigheden.
Uitspraak
Kenmerken 14/00329, 14/00330, 16/00247 en 16/00248
12 juli 2016
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh),
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 13/707 tot en met 13/709 en 13/3931 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
(J.G.A. de Ruiter en C. Vrijland).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn – voor zover in hoger beroep nog relevant – over de jaren 1996, 2003 en 2005 (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) en over het jaar 1997 een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. Tegelijk met het vaststellen van deze (navorderings)aanslagen zijn beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen gegeven.
Waar het Hof hierna spreekt over de boete wordt in voorkomende gevallen tevens bedoeld de verhoging van de belasting gesaldeerd met het bedrag van de kwijtschelding.
Na tegen de hiervoor gemelde navorderingsaanslagen IB 1996 en VB 1997 en beschikkingen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
Na tegen de hiervoor gemelde (navorderings)aanslagen IB 2003 en IB 2005 en beschikkingen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar de (navorderings)aanslagen gehandhaafd en de boeten verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de inspecteur beroepen bij de rechtbank ingesteld. Bij uitspraak van 19 maart 2014 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen inzake de navorderingsaanslagen ib/pvv 1997 tot en met 2000 en vb 1998 tot en met 2000, niet-ontvankelijk (AWB 13/560 tot en met 13/566);
- verklaart de overige beroepen gegrond (AWB 13/707, 13/708, 13/709 en 13/3931);
- vernietigt de uitspraken op bezwaar met uitzondering van de beslissingen omtrent de kostenvergoedingen;
- vermindert de navorderingsaanslag ib/pvv 1996 tot een naar een belastbaar inkomen van € 59.298 en vermindert de boete en heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig;
- vermindert de navorderingsaanslag vb 1997 tot een naar een vermogen van € 795.046 en vermindert de boete en heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig;
- vermindert de navorderingsaanslag ib/pvv 2003 tot een naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen ten bedrage van € 41.982 en vermindert de boete, op basis van een percentage van 100%, en het bedrag van de heffingsrente dienovereenkomstig;
- vermindert de aanslag ib/pvv 2005 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.384 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen ten bedrage van € 71.819;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.826,25;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 132 vergoedt, en
- wijst de verzoeken om immateriële schadevergoeding af.”
De tegen deze uitspraak door belanghebbende (in één geschrift) ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 28 april 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 15 juni 2016 heeft de inspecteur (ter completering van het dossier) nog stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2016. Daarbij zijn verschenen namens belanghebbende mr. drs. S. Bharatsingh, alsmede namens de inspecteur De Ruiter en Vrijland voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft in onderdeel 2.1 de feiten deels vastgesteld door te verwijzen naar een andere door haar gedane uitspraak, zonder deze uitspraak aan te hechten. Ter zitting heeft het Hof deze verwijzing door de rechtbank met partijen besproken en vastgesteld dat zij met deze andere uitspraak bekend zijn.
De uitspraak waarnaar de rechtbank verwijst is de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 september 2012 met zaaknummers AWB 08/7106, 11/5980 en 11/5981 (hierna: de uitspraak van 25 september 2012). De uitspraak van 25 september 2012 betreft de aan belanghebbende met dagtekening 31 december 2007 opgelegde navorderingsaanslagen IB 1995 en 2002, en VB 1996.
Het Hof ontleent aan de uitspraak van 25 september 2012 de volgende feiten.
“2.1. Eiser is in de in geding zijnde jaren gehuwd met [Y] .
Overdracht van gegevens door de Belgische autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten
Bij brief van 18 februari 2005 heeft de Belgische Bijzondere Belastinginspectie (hierna: BBI) in het kader van spontane uitwisseling van inlichtingen op grond van de EG-richtlijn van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten op het gebied van de directe belastingen en heffingen op verzekeringspremies (77/799/EEG, hierna: de Richtlijn) gegevens verstrekt aan de FIOD ECD/Team Internationaal te Haarlem.
De hiervoor bedoelde gegevens bestaan uit een nota (hierna: de Nota) en twaalf bijlagen, genummerd B.1, B.2, enzovoorts. Deze gegevens zijn verstrekt op grond van artikel 4 van de Richtlijn. In de Nota is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld (namen en plaatsen zijn door verweerder geanonimiseerd):
“IV VERSTREKTE INLICHTINGEN
De hierna volgende inlichtingen zijn gesteund op stukken die het Belgisch gerecht in beslag heeft genomen bij een huiszoeking bij een verdachte van andere misdrijven.
Het betreft gegevens van de Bank van Lanschot Bankiers Luxembourg.
De stukken, bestaande uit verscheidene lijsten op papier (bijlagen 1 tot en met 11) werden aangetroffen en in beslag genomen bij een huiszoeking in een garagebox te W(...) uitgevoerd in het kader van een onderzoek onder leiding van Onderzoeksrechter V(…). Deze garagebox werd op dat ogenblik gehuurd door de heer P(…) en door diens bende gebruikt als uitvalsbasis voor overvallen. Met een brief van 18 december 2001 heeft de procureur-generaal aan de belastingadministratie toelating verleend tot het nemen van inzage en afschrift van het dossier (bijlage 12).
Toelichting van de feiten zoals blijkt uit de verhoren. De kopieën van de bankstukken werden door V(…) gekopieerd uit een de computerbestand van de heer M(…). M(…) had als helpdeskmedewerker bij de firma L(…) te W(…) de gegevens in bezit gekregen via zijn afdelingschef, de heer J(…). P(…) is een gewezen werknemer van de bank. L(…) is een toeleveringsbedrijf van kantoorbenodigdheden aan bedrijven. De originele bankgegevens stonden op “microtape” zoals V(…) het verwoordt. Door middel van een toestel van een Duitse zusterfirma van L (…) zijn de originele bankgegevens gelezen en op een diskette gezet en vervolgens afgedrukt. (…) Dergelijke tape [microtape] is leesbaar en omzetbaar met behulp van een computer. (…) Tenslotte heeft V(…) de afgedrukte lijsten gefotokopieerd -ten minste een gedeelte ervan- en deze kopieën bewaard in de gehuurde garagebox, waar zij door de politie werden aangetroffen.
Mogelijke motieven zoals blijkt uit de verhoren.
V(…) vermoedt dat M(…) en P(…) de bedoeling hadden de bank op te lichten door middel van deze stukken. V(…) verklaart dat M(…) hem en zijn dochter zou hebben bedreigd voor het geval “er iets uitkwam van deze stukken”. Het kopiëren en bewaren van de lijsten door V(…) evenals de beweerde bedreiging, kunnen ook wijzen op de intentie om de klanten van de bank aan de hand van de adreslijsten te lokaliseren met het oog op huisdiefstal.
Besluit
Dit alles betekent dat door de betrokkenen een hoge mate van geloofwaardigheid aan de stukken werd gehecht. Immers, de stukken zijn voor betrokkenen slechts nuttig onder een dubbele voorwaarde. Ten eerste moeten ze echt zijn in de zin van afkomstig van de bedrijfsadministratie van de bank. Ten tweede moeten ze accuraat zijn in de zin van overeenkomen met de werkelijkheid inzake enerzijds de namen en adressen van de rekeninghouders en anderzijds de rekeningstanden. Hieruit kan besloten worden dat de stukken zowel inzake herkomst als inhoud inderdaad een hoog gehalte aan waarachtigheid bevatten.
De stukken zijn door het Parket in beslag genomen ter gelegenheid van een huiszoeking, en bijgevolg op rechtmatige wijze verkregen. Vervolgens werd aan de administratie toelating van en inzage in en afschrift van de stukken verleend. Bijgevolg heeft de administratie de stukken verkregen op rechtmatige wijze. Bovendien betekent dit dat de oorsprong van de stukken ondubbelzinnig is.” (…)
De bijlagen B.1, B.2 en B.6 bevatten gegevens (namen, valuta, data, nummers, en bedragen) over rekeningstanden per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996 (de “rekeningstandenlijsten”). Bijlage B.9 betreft een adressenlijst. Bijlage B.12 betreft een brief van 18 december 2001 afkomstig van de procureur-generaal van het Hof van Beroep Waalse Kaai te Antwerpen gericht aan de Belgische belastingautoriteiten, waarin aan deze autoriteiten toestemming wordt verleend inzage en afschrift te nemen in het strafdossier. De overige bijlagen bevatten onder meer namen, rekeningnummers, nummers, data, getallen en/of percentages. Een aantal bijlagen hebben als aanhef “F. van Lanschot Bankiers Luxembourg SA.” dan wel “FvL Cliënts (amounts in mio LUF)” of bevatten het logo van de Bank Van Lanschot Bankiers. Een deel van de gegevens in de bijlagen is weggelakt en - ook na de hiervoor genoemde beslissingen van de geheimhoudingskamer - weggelakt gebleven.
Op basis van de gegevens die zijn verstrekt bij de brief van 18 februari 2005 is in maart 2007 binnen de Belastingdienst het project Bank Zonder Naam (hierna: het Project) gestart. Doel van het Project was het op projectmatige wijze behandelen van de ontvangen gegevens door middel van het identificeren en sofiëren van de beschikbare renseignementen, teneinde de niet aangegeven inkomens- en vermogensbestanddelen (bankrekeningen) alsnog in de belastingheffing te betrekken.
Ten behoeve van het Project is het draaiboek Bank Zonder Naam (hierna: het Draaiboek) opgesteld. Het Draaiboek bevat onder meer informatie met betrekking tot de aanleiding van het Project, de organisatorische aspecten, de duur van het Project, de gegevens met betrekking tot de bankrekeningen, de fiscale en formeelrechtelijke aspecten van de heffing over buitenlands vermogen, de invordering en de praktische aandachtspunten. Het Draaiboek, versie 7 maart 2007, is openbaar gemaakt door middel van publicatie op de website van de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën, met uitzondering van de namen en kantoorgegevens van individuele (belasting)ambtenaren. Een versie van het Draaiboek waarin uitsluitend de namen van belastingambtenaren en hun telefoonnummers en e-mailadressen zijn geanonimiseerd, is bij het verweerschrift overgelegd.
Identificatie van de op de fotokopieën vermelde rekeninghouders 2.3.1. Verweerder heeft na ontvangst van de Nota en de rekeningstandenlijsten de op de rekeningstandenlijsten vermelde informatie geverifieerd. Hiertoe zijn de volgende toetsen uitgevoerd.
Er heeft verificatie van de op rekeningstandenlijsten vermelde namen, rekeningnummers en rekeningsaldi plaatsgevonden aan de hand van gegevens welke door meewerkende rekeninghouders in eerdere projecten (het Rekeningenproject en het project Buitenlands Vermogen) zijn verstrekt aan de Belastingdienst.
Daarnaast zijn de gegevens op de rekeningstandenlijsten (tenaamstelling, rekeningnummer en rekeningsaldi) vergeleken met de gegevens die in het kader van het Project zijn verstrekt door meewerkende belastingplichtigen. Ook in strafrechtelijke onderzoeken verkregen gegevens van verdachten zijn vergeleken met de gegevens op de rekeningstandenlijsten.
Tevens heeft een chikwadraattoets plaatsgevonden.
Uit de informatie in de begeleidende Nota in combinatie met bijbehorende bijlagen, alsmede op grond van bovenstaande verificatie is door de Belastingdienst de conclusie getrokken dat er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van de uitlatingen zoals gedaan in de Nota, en dat de daarbij verstrekte gegevens afkomstig zijn van de bank Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA (hierna ook: VLB).
Op de rekeningstandenlijsten komen rekeninghouders voor met één achternaam met één of meer voorletters alsmede rekeninghouders met twee achternamen al dan niet met één of meer voorletters. In totaal gaat het om circa 2.500 renseignementen. De gegevens van de rekeninghouders zoals vermeld op de rekeningstandenlijsten zijn in het kader van het Project vergeleken met de gegevens in het geautomatiseerde systeem Beheer Van Relaties (hierna: BVR) van de Belastingdienst. Indien en voor zover uit de vergelijking met BVR slechts 1 persoon met exact dezelfde of, in andere bewoordingen, met de unieke combinatie meerdere voorletters-achternaam of combinatie (voorletters) achternaam-achternaam naar voren kwam, is deze persoon als rekeninghouder aangemerkt.
In een aantal gevallen heeft de identificatie (mede) plaatsgevonden aan de hand van de gegevens vermeld op de adressenlijsten.
In een op 13 maart 2008 door [F] (opsporingsambtenaar van de FIOD-ECD) in het kader van het Project afgelegde ambtsedige verklaring is onder meer opgenomen:
“Onderzoek tenaamstelling naar personen
Het cliëntenbestand Van Lanschot is door de heer [G] , EDP-auditor van het
Centrum voor Product en Procesontwikkeling van de Belastingdienst (B/CPP) gematcht
met de gegevens uit het systeem Beheer van Relaties (BVR). In dit systeem zijn alle
natuurlijke- en rechtspersonen opgenomen die in Nederland wonen of zijn gevestigd en
die bekend zijn bij de Belastingdienst, alsmede alle niet in Nederland wonende of
gevestigde natuurlijke- of rechtspersonen met wie de Belastingdienst een relatie
onderhoudt.
In het systeem worden ook gegevens bijgehouden over de relaties die er bestaan tussen
de opgenomen natuurlijke en rechtspersonen, zoals ouder-kind of gehuwde relatie, of het
zijn van aandeelhouder of bestuurder van een rechtspersoon.
In het BVR-systeem blijven historische gegevens bewaard. Het BVR-systeem wordt
gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie en het Handelsregister
van de Kamer van Koophandel en met eigen gegevens van de Belastingdienst.
Het onderzoek naar de tenaamstellingen middels matching met het BVR heeft zich
gericht op de identificatie van personen onder de hiervoor bij de punten 1, 2 en 3
genoemde op naam gestelde rekeningen.
De heer [G] verklaarde tegenover mij dat de identificatie, zakelijk weergegeven
als volgt gegaan is.
Voorbereiding
Als bron voor het cliëntenbestand Van Lanschot zijn drie bronbestanden gebruikt, te
weten de gedigitaliseerde van de Belgische autoriteiten ontvangen rekeningstanden
per de data 21-12-1994, 05-09-1996 en 28-11-1996.
Vanuit deze bronbestanden is een bestand gemaakt dat de essentiële gegevens
bevat, te weten per regel een tenaamstelling, een rekeningnummer en de saldi per
soort.
Om de volledige koppeling (is het terug kunnen zoeken naar het originele
brongegeven) tussen de van de Belgische autoriteiten ontvangen papieren
bescheiden en de nu beschikbare digitale versie is aan elke regel een digitaal
identificatienummer toegekend
Dit digitale identificatienummer is samen met de tenaamstelling weggeschreven naar
een nieuw bestand.
Tenaamstellingen met slechts een enkele naam zonder verdere vermelding van
letters zijn uit het bestand gehaald.
De hiervoor onder punt 4 aangegeven tenaamstellingen zijn uit het bestand gehaald.
De hiervoor onder punt 5 aangegeven tenaamstellingen zijn uit het bestand gehaald.
De toevoegingen “A/O”, “-“, “,”,”/” en een spatie, alsmede de toevoegingen “B” en
“LH” en andere in de tenaamstelling van de rekening, zijn ten behoeve van het
matchen uit de tenaamstelling gehaald.
Aangezien het nu overgebleven bestand de gegevens bevat van 3 bronbestanden,
waarin veel van de te naamgestelde rekeningen op alle 3 de data voorkomen is het
bestand op naamsniveau ontdaan van dubbele en drievoudige vermeldingen.
In verband met de mogelijke verschillende schrijfwijzen tussen het Nederlands en de
talen die gebruikt worden in Luxemburg zijn namen als Kraaij en Kraay voorlopig uit
de herkende posten gelaten. Deze posten zijn wel opgeleverd maar voor verdere
herkenning door middel van menselijke interventie voorgedragen
In de toegevoegde letters bij de tenaamstelling van de rekening komt in enkele
gevallen de lettercombinatie TH voor. In Nederland is dit een gebruikelijke
schrijfwijze is voor Theo(dorus). De officiele voorletter voor deze persoon is slechts
de T. In de gevallen waar het duidelijk was dat met TH Theo(dorus) bedoeld werd, is
TH vervangen door T. Het zelfde geldt voor de naam Chris(tianus), daarbij is CHR
vervangen door C. Deze posten zijn wel opgeleverd maar voor verdere herkenning
door middel van menselijke interventie voorgedragen
Het bestand is gesplitst in 2 aparte bestanden te weten die met enkele namen, als
hiervoor bij de bij punt 1 beschreven rekeningen en een bestand met dubbele namen
als hiervoor bij de punten 2 en 3 beschreven.
Het bestand met dubbele namen is ontdaan van gebruikelijke voorvoegsels als v. vd,
ter e.d.. Dit is gedaan om matching op de combinatie van achternamen in BVR
mogelijk te maken. Als voorbeeld hiervan kan het volgende dienen. Op de
naamscombinatie Van den Berg - De Dijk, kan worden gezocht door te matchen met
de naamscombinaties Berg-Dijk en Dijk-Berg.
:.. .:
:..,:....
Matchen
Bestand enkele namen.
Het vanuit de bronbestanden gemaakte bestand, bestaande uit naam en letters, is
gematcht met BVR op de vraag hoe vaak een naam, in combinatie met de voorletters
in de volgorde zoals genoemd in de bronbestanden, voorkomt. Komt de combinatie
in BVR maar 1 keer voor, dan is deze persoont als uniek in het BVR aangemerkt, en
in combinatie met het (BSN) sofinummer, opgeleverd ter verdere behandeling.
Bestand dubbele namen
Het vanuit de bronbestanden gemaakte bestand, bestaande uit een dubbele naam
en in sommige gevallen voorzien van letters, is gematcht met het BVR op de vraag
hoe vaak de combinatie van namen in het BVR, aan elkaar gekoppeld via een
bestaande huwelijksrelatie, voorkomt. Komt de combinatie van namen in willekeurige
volgorde maar 1 keer voor dan zijn deze beide personen als uniek in het BVR
aangemerkt en, in combinatie met het (BSN)sofinummer, opgeleverd ter verdere
behandeling.”
Identificatie eiser
Op de rekeningstandenlijsten zijn onder meer de volgende gegevens vermeld.
Lijst B.1:
“Date: 9/05/96 (…)
RACINE * NAME *CCY* CURRENT ACCOUNTS * DEPOSITS * [000000] [X] - [Y] NLG 56,414.71 .00
BONDS * SHARES / OPTIONS * INV. FUNDS * TOTAL **459,444.41 .00 .00 515,859.12 A”
Lijst B.2:
“Date: 11/28/96 (…)RACINE * NAME *CCY* CURRENT ACCOUNTS * DEPOSITS * [000000] [X] - [Y] NLG 926,26 .00
BONDS * SHARES / OPTIONS * INV. FUNDS * TOTAL **466,211.04 .00 .00 467,137.30
Lijst B.6:
“ [000000] [X] - [Y] 941221 NLG 481913,32 945,72 468348,24
0 0 0 A 18 364”
Tijdens het proces van identificatie bleek dat er in het BVR slechts één persoon voorkomt die van zichzelf [X] heet en gehuwd is met iemand die de naam [Y] draagt. Het betreft dan ook een unieke naam-naamcombinatie. Naar aanleiding van bovenstaande gegevens is eiser door verweerder als rekeninghouder geïdentificeerd.
Contacten tussen partijen vóór het opleggen van de navorderingsaanslagen 2.5.1. Verweerder heeft eiser met dagtekening 7 maart 2007 een vragenbrief gestuurd waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel aan hebben gehouden, waarbij het vermoeden bestaat dat in de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting geen opgaaf is gedaan van saldi en opbrengsten daarvan.
Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat u houder bent (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. De gegevens van deze bankrekening(en) kunnen van belang zijn voor uw belastingheffing. Daarom verzoek ik u mij de gegevens en inlichtingen te verstrekken, die in de bijlage bij deze brief worden gevraagd.
Ik wijs u erop dat u op grond van artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is. (…)”
De bijlagen bevatten de formulieren “Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” en “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)”, waarin eiser wordt gevraagd om aan te geven van welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen hij rekeninghouder is geweest, onder vermelding van onder andere rekeningnummer, naam van de bank, saldo en jaar van opening van de rekening.
Eiser heeft op 13 maart 2007 de Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en) geretourneerd. Hierbij heeft hij op de Verklaring aangegeven een rekening aan te houden bij Merrill Lynch in Engeland met het saldo € 0 en een rekening bij Van Lanschot in Luxemburg met rekeningnummer [000000] , jaar van opening bankrekening 1989 en een saldo per 13 maart 2007 van € 139.023. Eiser heeft de hiervoor genoemde Opgaaf niet geretourneerd.
Verweerder heeft eiser op 15 juni 2007 een herinnering gestuurd om eiser alsnog in de gelegenheid te stellen alle gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 22 juni 2007 op dit verzoek van verweerder gereageerd. In deze brief verzoekt de gemachtigde van eiser verweerder om de gegevens waarover deze beschikt aan hem toe te zenden. Voorts geeft de gemachtigde in deze brief aan dat indien geen gevolg wordt gegeven aan zijn verzoek verweerder de brief dient aan te merken als een verzoekschrift om openbaarmaking van de gegevens op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur (hierna: WOB).
Verweerder heeft de brief van de gemachtigde van eiser van 22 juni 2007 vervolgens aangemerkt als een WOB-verzoek. Dit verzoek is bij brief van 3 september 2007 afgewezen.
Verweerder heeft eiser bij brief van 14 september 2007 nogmaals in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens en inlichtingen te verschaffen en daarbij nogmaals gewezen op de verplichting op grond van artikel 47, lid 1, letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
Verweerder heeft eiser bij brief van 28 november 2007 op de hoogte gesteld van het voornemen om navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en 2002 en Vermogensbelasting 1996 met een boete op te leggen. In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“Redelijke schattingOndanks mijn herhaalde verzoeken om informatie en mijn verwijzing naar uw verplichtingen zoals genoemd in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, heeft u niet voldaan aan de op u rustende verplichtingen. (…)
Aan de hand van gegevens van een groot aantal rekeninghouders die één of meerdere bankrekeningen bij Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA hebben aangehouden in de periode 1994/1996 heb ik een verloop van de gemiddeld aangehouden tegoeden kunnen vaststellen. De gemiddeld aangehouden tegoeden zijn in de door mij onderzochte periode op jaarbasis toegenomen met gemiddeld ruim 23,5% per jaar. Deze toename kan zijn ontstaan uit het herbeleggen van rente en dividendinkomsten, waardestijging van aandelen en beleggingsfondsen en het saldo van opnames en stortingen.
Omdat ik de inkomsten en het vermogen moet schatten is er voor mij geen aanleiding om rekening te houden met een lagere toename van de tegoeden dan uit het onderzoek bij de onderzochte groep rekeninghouders is gebleken. Uitgaande van de mij bekende door u aangehouden tegoeden zal ik in mijn berekeningen voor de vermogensbelasting tot en met 2000 rekening houden met een jaarlijkse toename van uw tegoeden van 23,5%.
Ik zal uw vermogen op 1 januari 1996 met fl 595.163 (€ 270.073) verhogen.
Met betrekking tot de inkomstenbelasting 1995 heb ik een rendement berekend op de door u in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen. Het rendement op beleggingen in buitenlandse beleggingsfondsen bedraagt op grond van artikel 29a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in beginsel 6% per jaar. Voorde bepaling van de rente op spaarrekeningen, depositorekeningen en obligaties heb ik rekening gehouden met de percentages van de wettelijke rente, de marktrente en rendementen volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het rentepercentage op spaarrekeningen, depositorekeningen en obligaties heb ik voor 1995 geschat op 6%. Met betrekking tot het voor de inkomstenbelasting te belasten rendement op aandelen ben ik tevens uitgegaan van een gemiddelde van 6% per jaar. Hierdoor worden de inkomsten op de door u en/of uw echtgeno(o)t(e) in het buitenland aangehouden bankrekeningen berekend op 6% van het door mij berekende saldo op 1 januari van dat jaar. Hiervoor heb ik reeds vermeld op welke wijze de tegoeden op de buitenlandse bankrekening(en) zijn berekend.
Dit heeft tot gevolg dat het belastbaar inkomen over 1995 met fl 28.915 (€ 13.121) wordt verhoogd.
Met betrekking tot de inkomstenbelasting 2002 zal ik voor de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen uitgaan van dezelfde berekeningswijze als voor de Vermogensbelasting. Het voordeel uit sparen en beleggen bedraagt op grond van artikel 5.2 Wet IB 2001 4 % van dit berekende vermogensbestanddeel.
Uw inkomen uit sparen en beleggen over 2002 zal ik verhogen met € 485.958.
Navordering
Uw aangiften over de jaren 1995 en 2002 heb ik behandeld voordat ik over de informatie met betrekking tot de door u in het buitenland aangehouden bankrekening(en) kon beschikken. Hierdoor zijn uw aanslagen over deze jaren tot te lage bedragen vastgesteld en ben ik voornemens u op grond van artikel 16, lid 1, 3 en 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) navorderingsaanslagen (met boete) op te leggen. (…)
Kennisgeving boete
(Navorderingsaanslag IB/PH 1995 en VB 1996)
Op grond van artikel 18, lid 1 van de AWR ben ik voornemens over de correcties een niet-ordeboete van 100% op te leggen. Van deze boete zal ik overeenkomstig § 21, lid 3 van het Voorschrift administratieve boeten 1993 niet kwijtschelden.
(Navorderingsaanslag IB/PH 2002)Naast de gevolgen voor de belastingheffing ben ik voornemens om gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingaanslag een boete op te leggen. Het betreft een vergrijpboete ingevolge artikel 67e AWR en hoofdstuk IV van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Er is sprake van (voorwaardelijke) opzet. Deze boete bedraagt 50% van het bedrag van de navorderingsaanslag. Op grond van § 43, lid 3 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 wordt deze boete verhoogd tot 100%.
Motivering boete Uit het onderzoek door de Belastingdienst zijn de volgende feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan ik voornemens ben deze boete op te leggen.
U bent geïdentificeerd als houder van een of meerdere buitenlandse bankrekeningen. U heeft de hiervoor vermelde vermogensbestanddelen en inkomsten niet vermeld in uw belastingaangifte(n). Dit ondanks dat in de aangifte(n) uitdrukkelijk gevraagd wordt naar (buitenlandse) inkomensbestanddelen en/of vermogensbestanddelen. Op grond hiervan ben ik van mening dat sprake is van (voorwaardelijke) opzet. Het feit dat u gebruik heeft gemaakt van een of meer buitenlandse bankrekeningen (onder andere) in een land met een bankgeheim waardoor de belastingdienst het zicht op (het ontstaan van) de tegoeden en de inkomsten daaruit is ontnomen merk ik aan als listigheid, valsheid of samenspanning e.d. als bedoeld in paragraaf 21, lid 3 van het Voorschrift administratieve boeten 1993 en als een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in paragraaf 42 juncto paragraaf 43 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Dit heeft tot gevolg dat de boeten 100% van de verschuldigde (enkelvoudige) belasting bedragen.
(…)
Uitnodiging om te reageren Ik stel u in de gelegenheid om vóór 12 december 2007 schriftelijk op de voorgenomen navordering te reageren. Tevens kunt u dan de gronden waarop mijn voornemen tot het opleggen van de boete berust, gemotiveerd betwisten. Indien u dat wenst kunt u uw standpunt ook mondeling toelichten. Ik verzoek u in dat geval vóór 10 december 2007 een afspraak met mij te maken. U kunt mij bereiken via telefoonnummer (…).
(…)”
De gemachtigde van eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 11 december 2007. In deze brief is door de gemachtigde nogmaals verzocht om hem van informatie te voorzien waaruit zou (kunnen) blijken dat eiser een rekening zou hebben (aangehouden) bij VLB.
Bij brief van 13 december 2007 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en 2002 en VB 1996, alsmede de boetebeschikkingen worden opgelegd zoals aangekondigd.
Met dagtekening 31 december 2007 zijn de onderhavige navorderingsaanslagen (inclusief verhogingen) vastgesteld.
Contacten tussen partijen na het opleggen van de navorderingsaanslagen
Eiser heeft bij brief van 9 januari 2008 bezwaar gemaakt tegen de onderhavige navorderingsaanslagen.
Verweerder heeft eiser bij brief van 12 februari 2008 medegedeeld de beslistermijn voor het bezwaar met zes weken te verlengen.
Bij brief van 10 maart 2008 heeft de gemachtigde van eiser aan verweerder meegedeeld dat hij beschikt over de renseignementen, het begeleidend schrijven vanuit het buitenland aan Nederland en de toelichtende (geanonimiseerde) Nota. Voorts heeft hij in deze brief aangegeven vooralsnog geen inzage in de stukken te wensen en te kunnen instemmen met het aanhouden van de uitspraak op bezwaar totdat de gronden van het bezwaar zijn ingediend.
Eiser heeft bij brief van 24 april 2008 zijn bezwaren nader gemotiveerd. Daarin wordt onder meer aangegeven dat de informatie die door hem is verstrekt op het formulier “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” aan verweerder is verstrekt niet kan worden gebruikt bij de belastingheffing omdat verweerder zich schuldig had gemaakt aan détournement de pouvoir.
Verweerder heeft eiser bij brief van 17 juni 2008 meegedeeld voornemens te zijn de bezwaren af te wijzen en heeft eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Eiser heeft hier niet op gereageerd.
Verweerder heeft met dagtekening 8 oktober 2008 uitspraken op het bezwaarschrift gedaan.”
In aanvulling op deze, in de uitspraak van 25 september 2012 opgenomen, feiten heeft de rechtbank voorts de volgende feiten vastgesteld.
“2.2. Verweerder heeft eiser bij brief van 28 november 2008 op de hoogte gesteld van het voornemen om navorderingsaanslagen ib/pvv 1996 en 2003 en vb 1997 met boete op te leggen. In de brief staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Redelijke schattingOndanks mijn herhaalde verzoeken om informatie en mijn verwijzing naar uw verplichtingen zoals genoemd in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, heeft u niet voldaan aan de op u rustende verplichtingen. (…)
Aan de hand van gegevens van een groot aantal rekeninghouders die één of meerdere bankrekeningen bij Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA hebben aangehouden in de periode 1994/1996 heb ik een verloop van de gemiddeld aangehouden tegoeden kunnen vaststellen. De gemiddeld aangehouden tegoeden zijn in de door mij onderzochte periode op jaarbasis toegenomen met gemiddeld ruim 23,5% per jaar. Deze toename kan zijn ontstaan uit het herbeleggen van rente en dividendinkomsten, waardestijging van aandelen en beleggingsfondsen en het saldo van opnames en stortingen.
Omdat ik de inkomsten en het vermogen moet schatten is er voor mij geen aanleiding om rekening te houden met een lagere toename van de tegoeden dan uit het onderzoek bij de onderzochte groep rekeninghouders is gebleken. Uitgaande van de mij bekende door u aangehouden tegoeden zal ik in mijn berekeningen voor de vermogensbelasting tot en met 2000 rekening houden met een jaarlijkse toename van uw tegoeden van 23,5%.
Ik zal uw vermogen op 1 januari 1997 met fl 467.137 (€ 212.335) verhogen.
Met betrekking tot de inkomstenbelasting 1995 heb ik een rendement berekend op de door u in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen. Het rendement op beleggingen in buitenlandse beleggingsfondsen bedraagt op grond van artikel 29a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in beginsel 6% per jaar. Voor de bepaling van de rente op spaarrekeningen, depositorekeningen en obligaties heb ik rekening gehouden met de percentages van de wettelijke rente, de marktrente en rendementen volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het rentepercentage op spaarrekeningen, depositorekeningen en obligaties heb ik voor 1995 geschat op 6%. Met betrekking tot het voor de inkomstenbelasting te belasten rendement op aandelen ben ik tevens uitgegaan van een gemiddelde van 6% per jaar. Hierdoor worden de inkomsten op de door u en/of uw echtgeno(o)t(e) in het buitenland aangehouden bankrekeningen berekend op 6% van het door mij berekende saldo op 1 januari van dat jaar. Hiervoor heb ik reeds vermeld op welke wijze de tegoeden op de buitenlandse bankrekening(en) zijn berekend.
Dit heeft tot gevolg dat het belastbaar inkomen over 1996 met fl 35.710 (€ 16.232) wordt verhoogd.
Met betrekking tot de inkomstenbelasting 2003 zal ik voor de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen uitgaan van dezelfde berekeningswijze als voor de Vermogensbelasting. Het voordeel uit sparen en beleggen bedraagt op grond van artikel 5.2 Wet IB 2001 4 % van dit berekende vermogensbestanddeel.
Uw belastbare inkomen uit sparen en beleggen over 2003 zal ik verhogen met € 535.773.
Navordering
Uw aangiften over de jaren 1996 en 2003 heb ik behandeld voordat ik over de informatie met betrekking tot de door u in het buitenland aangehouden bankrekening(en) kon beschikken. Hierdoor zijn uw aanslagen over deze jaren tot te lage bedragen vastgesteld en ben ik voornemens u op grond van artikel 16, lid 1, 3 en 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) navorderingsaanslagen op te leggen.
Kennisgeving boete
(Navorderingsaanslag IB/PH 1996 en VB 1997)
Op grond van artikel 18, lid 1 van de AWR ben ik voornemens over de correcties een niet-ordeboete van 100% op te leggen. Van deze boete zal ik overeenkomstig § 21, lid 3 van het Voorschrift administratieve boeten 1993 niets kwijtschelden.
(Navorderingsaanslag IB/PH 2003)Naast de gevolgen voor de belastingheffing ben ik voornemens om gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingaanslag een boete op te leggen. Het betreft een vergrijpboete ingevolge artikel 67e AWR en hoofdstuk IV van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Er is sprake van (voorwaardelijke) opzet. Deze boete bedraagt 50% van het bedrag van de navorderingsaanslag. Op grond van § 43, lid 3 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 wordt deze boete verhoogd tot 100%.
Motivering boete Uit het onderzoek door de Belastingdienst zijn de volgende feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan ik voornemens ben deze boete op te leggen.
U bent geïdentificeerd als houder van een of meerdere buitenlandse bankrekeningen. U heeft de hiervoor vermelde vermogensbestanddelen en inkomsten niet vermeld in uw belastingaangifte(n). Dit ondanks dat in de aangifte(n) uitdrukkelijk gevraagd wordt naar (buitenlandse) inkomensbestanddelen en/of vermogensbestanddelen. Op grond hiervan ben ik van mening dat sprake is van (voorwaardelijke) opzet.
Het feit dat u gebruik heeft gemaakt van een of meer buitenlandse bankrekeningen (onder andere) in een land met een bankgeheim waardoor de belastingdienst het zicht op (het ontstaan van) de tegoeden en de inkomsten daaruit is ontnomen merk ik aan als listigheid, valsheid of samenspanning e.d. als bedoeld in paragraaf 21, lid 3 van het Voorschrift administratieve boeten 1993 en als een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in paragraaf 42 juncto paragraaf 43 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Dit heeft tot gevolg dat de boeten 100% van de verschuldigde (enkelvoudige) belasting bedragen.
(…)
Uitnodiging om te reageren
Normaliter wordt u in de gelegenheid gesteld om te reageren op de voorgenomen navorderingen. In verband met de dreigende verjaringstermijn waarbinnen de aanslagen dienen te worden opgelegd en mede gelet op het feit dat de betreffende materie reeds bij u en uw advocaat bekend is, zal ik de aanslagen met verhoging zo spoedig mogelijk opleggen. Ik verwijs u hiervoor naar de separaat meegestuurde mededeling. (…) ”
Met dagtekening 16 december 2008 zijn aan eiser de navorderingsaanslagen ib/pvv 1996, vb 1997 en ib/pvv 2003 opgelegd.
Verweerder heeft eiser bij brief van 12 mei 2009 op de hoogte gesteld van het voornemen om navorderingsaanslagen ib/pvv 1997 tot en met 2001, 2004 tot en met 2006 en vb 1998 tot en met 2000 met boetes op te leggen. Bij de aangekondigde correctie wordt rekening gehouden met het feit dat in de op 11 juni 2007 ontvangen aangifte ib/pvv 2005 – voor het eerst – melding wordt gemaakt van vermogen bij F. van Lanschot Bankiers, rekeningnummer [000000] . Bij banktegoeden is ter zake in de aangifte een bedrag vermeld van € 2.120 per 1 januari 2005 en van € 1.865 per 31 december 2005. Bij aandelen is ter zake in de aangifte een bedrag vermeld van € 155.266 per 1 januari 2005 en van € 171.877 per 31 december 2005. Met dagtekening 31 juli 2009 is aan eiser de aanslag ib/pvv 2005 opgelegd.
Contacten tussen partijen na het opleggen van de navorderingsaanslagen
Eiser heeft bij brief van 7 januari 2009, op diezelfde dag ingekomen bij de Belastingdienst, bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen ib/pvv 1996, vb 1997 en ib/pvv 2003. Eiser heeft bij brief van 7 september 2009, op 9 september 2009 ingekomen bij de Belastingdienst, bezwaar gemaakt tegen de aanslag ib/pvv 2005. De bezwaarschriften luiden – voor zover hier van belang - als volgt:
“Het zal u ongetwijfeld bekend zijn dat aan cliënt de aanslagen zijn opgelegd in het kader van buitenlands banktegoed, het project Bank Zonder Naam / Van Lanschot. Het zal u ook bekend zijn dat in den lande bij diverse inspecties door mij namens cliënten bezwaarschriften zijn ingediend, waarop tot op heden geen uitspraak is gedaan. De gronden van mijn bezwaar voor deze door u opgelegde aanslagen zijn geheel afhankelijk van de uitspraak op het door mij namens mijn cliënten eerder ingediende bezwaarschriften. Daarenboven zal, voor het geval het bezwaarschrift ongegrond wordt verklaard en hiertegen een beroepschrift wordt ingediend bij de Rechtbank, de uitspraak van deze Rechtbank mede bepalend zijn voor de aan te voeren gronden van mijn bezwaar. In het licht hiervan en uit het oogpunt van doelmatigheid, verzoek ik u mij namens mijn cliënt uitstel voor het indienen van de gronden van het bezwaar te verlenen totdat er onherroepelijk uitspraak is gedaan in het hoogste resort in het Rekeningenproject Bank Zonder Naam.”
Met betrekking tot de (inmiddels vernietigde; zie hierna) navorderingsaanslagen ib/pvv (1997 tot en met 2000) en vb (1998 tot en met 2000) zijn de bezwaarschriften ingediend op 24 september 2009.
Verweerder heeft eiser bij brieven van 19 oktober 2012 (ib/pvv 2003 en 2005) en 19 november 2012 (ib/pvv 1996 en vb 1997) verzocht binnen vier weken na dagtekening de gronden van de bezwaren toe te sturen. Eiser heeft bij brief van 15 november 2012 in reactie op de brief van verweerder 19 oktober 2012 de gronden van het bezwaar inzake de aanslagen ib/pvv 1997 tot en met 2000, 2003 en 2005 en vb 1998 tot en met 2000 ingediend.
Eiser heeft bij brief van 11 december 2012 in reactie op de brief van verweerder 19 november 2012 de gronden van het bezwaar inzake de aanslagen ib/pvv 1996 en vb 1997 ingediend.
Verweerder heeft vervolgens uitspraken op bezwaar gedaan met betrekking tot genoemde (navorderings)aanslagen op 24 januari en 15 februari 2013. Daarbij zijn de boetes bij de (navorderings)aanslag ib/pvv 2003 en 2005 met 5% gematigd. Dit laatste is eveneens gebeurd met betrekking tot de navorderingsaanslagen ib/pvv 1997 tot en met 2000 en vb 1998 tot en met 2000.
Geheimhoudingsbeslissingen
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en voorts heeft hij de rechtbank verzocht voor een deel van de op de zaak betrekking hebbende stukken op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te beslissen dat beperking van kennisneming van (delen van) die stukken tot de rechtbank gerechtvaardigd is. Deze verzoeken zijn reeds behandeld in het kader van de beroepsprocedure betreffende de aan eiser opgelegde navorderingsaanslagen ib/pvv 1995 en 2002 en vb 1996 (zaaknummers 08/7106 c.a.). Op de verzoeken is beslist op 23 september en 19 december 2011 (zaaknummers 08/7106 c.a.). Deze geheimhoudingsbeslissingen en de uitspraak in de hoofdzaak van 25 september 2012 zijn partijen bekend en in het dossier gevoegd. Voor de feiten, de ingenomen standpunten en de gevolgen die zij aan de geheimhoudingsbeslissingen wensen te verbinden, hebben partijen ter zitting desgevraagd verwezen naar de geheimhoudingsbeslissingen en onderdeel 2 van de uitspraak in de hoofdzaak van 25 september 2012. De in dit verband van belang zijnde feiten en omstandigheden zijn weergegeven in de onderdelen 2.7.2 tot en met 2.7.11 van die uitspraak.”
Partijen hebben geen klachten aangevoerd tegen de vaststelling der feiten door de rechtbank. Het Hof gaat daarom van deze feiten uit.
3 Geschil in hoger beroep
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Ter zitting heeft hij verklaard dat het hoger beroep zich uitsluitend richt tegen de (navorderings)aanslagen IB 1996, VB 1997, IB 2003 en IB 2005. De overige door de rechtbank behandelde (navorderings)aanslagen waren immers al door de inspecteur vernietigd. Het Hof zal het hoger beroepschrift conform de verklaring van belanghebbende verstaan en derhalve geen uitspraak doen met betrekking tot de overige (navorderings)aanslagen.
In hoger beroep is het antwoord op de volgende vragen in geschil.
Met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB 1996 en VB 1997
( A) Heeft de inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het – kort gezegd – voorbereiden en opleggen van de navorderingsaanslagen?
Met betrekking tot alle (navorderings)aanslagen (IB 1996, VB 1997, IB 2003 en IB 2005)
- -
-
B) Is de opgelegde boete passend en geboden?
- -
-
C) Wat is de aanvangsdatum van de redelijke termijn voor de beboeting als bedoeld in artikel 6 EVRM?
Voorts stelt belanghebbende dat de inspecteur niet alle op het geding betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.