Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-08-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3828, 15/00758 en 15/00759

Gerechtshof Amsterdam, 16-08-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3828, 15/00758 en 15/00759

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 augustus 2016
Datum publicatie
28 september 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:3828
Formele relaties
Zaaknummer
15/00758 en 15/00759
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 47

Inhoudsindicatie

belanghebbende heeft niet voldaan aan zijn inlichtingenverplichtingen op grond van artikel 47 Awr. De informatiebeschikking is terecht vastgesteld.

Uitspraak

Kenmerk 15/00758 en 15/00759

16 augustus 2016

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 14/5176 en 14/5177 van de rechtbank Noord- Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

(mr. D.P. Laansma en K.H. Kippersluis).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 8 augustus 2014 op naam van belanghebbende een informatiebeschikking genomen in de zin van artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) met betrekking tot ten aanzien van belanghebbende op te leggen aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) over de belastingjaren 2011 en 2012.

1.2.

Na tegen de hiervoor gemelde beschikking gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 7 november 2014, de beschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de in geschil zijnde beschikking beroep ingesteld. Bij uitspraak van 21 augustus 2015 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

 verklaart het beroep ongegrond;

 stelt eiser in de gelegenheid om binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak te voldoen aan de in de beschikking van 8 augustus 2014 opgenomen verplichtingen.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 25 september 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 24 mei 2016 en 28 mei 2016 zijn van belanghebbende nadere stukken ontvangen. Afschriften hiervan zijn aan de inspecteur gezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2016. Belanghebbende is verschenen en namens de inspecteur, mr. D.P. Laansma en K.H. Kippersluis. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiser is geboren [in] 1948 en gehuwd met [Y] , geboren in 1947.

2. Tot de stukken behoort een afdruk met daarop, voor zover hier van belang, vermeld:

“ [banknummer] (…) VUE [X] - [Y] [bedrag 1] ”.

3. Tevens behoort tot de stukken een ambtsedige verklaring d.d. 2 augustus 2013 van een medewerker van de Belastingdienst FIOD betreffende het onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van een rekening bij de [naam bank] (hierna: [naam bank] ). Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:

1. Op de afdruk van de microfiche van de [naam bank] komt onder meer voor de naam(en): [X] - [Y]

2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de [naam bank] is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de [naam bank] sprake is van gehuwden ten tijde van het afsluiten van de rekening. In casu [X] gehuwd met mw. [Y] .

3. Uit de match van het cliëntenbestand [naam bank] met het BVR-bestand komt één hit voor, waarbij [X] de partner is van [Y] . Dit is [X] , geboren [in] 1948, met sofinummer [sofinummer] , gehuwd met [Y] .

4. In het BVR-bestand zie ik dat de eerste voornaam van [X] is: [voornaam X]

5. Verder zie ik in het BVR-bestand dat de huwelijkse staat vermoedelijk is ingegaan per [datum] 1979.”

4. In de aangiften ib/pvv over de belastingjaren 2011 en 2012 heeft eiser melding gemaakt van (binnenlandse) banktegoeden, maar niet van in het buitenland aangehouden rekeningen.

5. Verweerder heeft bij brief van 29 april 2014 in verband met een bankrekening met nummer [banknummer] met een saldo per 31 januari 1994 van € [bedrag 2] bij de [naam bank] , met betrekking tot de belastingjaren 2011 en 2012 vragen gesteld aan eiser. Eiser heeft bij brief van 13 mei 2014 geantwoord dat hij geen bankrekening in het buitenland heeft (gehad) en daarom de gestelde vragen niet kon beantwoorden.

6. Verweerder heeft vervolgens op 8 augustus 2014 de in geschil zijnde beschikking genomen met herhaling van de gestelde (en hierna volgende) vragen:

“1. Is deze bankrekening in 2011 en 2012 nog steeds door u aangehouden?

2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december in 2011 en 2012?

3. Zo nee, waar wordt het eerder op de [naam bank] -rekening gestalde vermogen in 2011 en 2012 aangehouden?

4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december in 2011 en 2012?

5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?

6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en)(in kopie) voor deze jaren te overleggen.”

7. Op 11 november 2013 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat eiser en zijn echtgenote op verbeurte van een dwangsom moeten voldoen aan het nakomen van de verplichtingen op grond van het bepaalde in artikel 47 van de Awr. Eiser en zijn echtgenote hebben aansluitend contact gezocht met de [naam bank] .”

2.2.

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de informatiebeschikking terecht is genomen

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing