Gerechtshof Amsterdam, 22-09-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3956, 15/00581
Gerechtshof Amsterdam, 22-09-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3956, 15/00581
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 22 september 2016
- Datum publicatie
- 5 oktober 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:3956
- Zaaknummer
- 15/00581
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft in de onderhavige procedure erop gewezen dat het zogenoemde bouwvlak van zijn perceel kleiner is dan van het perceel van het referentieobject dat de heffingsambtenaar heeft gehanteerd. Voor alle percelen in de gemeente geldt echter dat een woning met een inhoud van maximaal 2.200 m³ gebouwd kan worden. Het feit dat het referentieobject over een groter bouwvlak beschikt, betekent dus niet méér dan dat de eigenaar van dit object een grotere vrijheid heeft te beslissen waar hij op het perceel de woning zal neerzetten. Het Hof acht aannemelijk dat de regels die voor de omvang van de opstallen een overwegende invloed hebben op de waarde, terwijl de vrijheid om te kiezen op welke plaats binnen het perceel gebouwd zal worden, van ondergeschikte invloed is. Verder acht het Hof aannemelijk dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met een eventuele meerwaarde die uitgaat van deze grotere keuzevrijheid. Ook de overige grieven die belanghebbende heeft aangevoerd leiden niet tot een lagere waarde dan zoals vastgesteld door de heffingsambtenaar.
Uitspraak
kenmerk BK/BK-AMS 15/00581
22 september 2016
uitspraak van derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: ing. F. Zomers)
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk ALK 14/567 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 6 juli 2015 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen, de heffingsambtenaar,
(gemachtigde: mr. P.A. Schrijver).
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met dagtekening 25 februari 2013 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] (hierna: de onroerende zaak) voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 naar de waardepeildatum 1 januari 2012 vastgesteld op € 1.287.000.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 genoemde waardebeschikking. Bij uitspraak op bezwaar van 4 februari 2014 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de waardebeschikking gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 juli 2015 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 juli 2015. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft bij brieven van 22 december 2015, 17 januari 2016 en 30 juni 2016 - ingekomen op respectievelijk 29 december 2015, 19 januari 2016 en 5 juli 2016 - nadere stukken ingediend, die in kopie aan de heffingsambtenaar zijn verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2016. Namens belanghebbende is verschenen Zomers, voornoemd, tot bijstand vergezeld van C.R. Leenstra, taxateur, en namens de heffingsambtenaar is verschenen Schrijver, voornoemd, tot bijstand vergezeld van R. van Gasselt, taxateur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’; de onroerende zaak wordt aangeduid als ‘woning’):
“1.1. Eiser is eigenaar van de woning.
De woning is een vrijstaande villa/landhuis, gebouwd in 1999 met een perceelgrootte van 1.378 m². De woning is voorzien van een kelder (20 m³), een dakkapel, een zwembad (40 m²), een atelier (145 m³) en een garage (150 m³). “
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat het Hof ook van die feiten uit.
Het Hof stelt voorts de volgende feiten vast. De onroerende zaak ligt in een gebied, waarvan het bestemmingsplan in 2009 is gewijzigd. In het kader daarvan voert belanghebbende een planschadeprocedure.
3 Geschil in hoger beroep
Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar de WOZ-waarde tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
Belanghebbende bepleit in hoger beroep een WOZ-waarde van € 1.210.000. De heffingsambtenaar verdedigt de door hem vastgestelde WOZ-waarde van € 1.287.000 en concludeert om die reden dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.