Gerechtshof Amsterdam, 11-10-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4072, 15/00860
Gerechtshof Amsterdam, 11-10-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4072, 15/00860
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 oktober 2016
- Datum publicatie
- 19 oktober 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:4072
- Zaaknummer
- 15/00860
Inhoudsindicatie
Welke brief is de uitspraak op bezwaar? Niet-ontvankelijkheid. Toerekenen handelen gemachtigde. Het Hof merkt de brief van 22 december 2014 aan als de uitspraak op bezwaar. Het Hof leidt uit de verklaring van de gemachtigde ter zitting af dat hij heeft beseft dat met de brief van 22 december 2014 materieel op alle punten van het bezwaar is beslist. Hij heeft er echter voor gekozen om de brief niet als uitspraak aan te merken, zodat (in zijn opvatting) de dwangsomtermijn zou doorlopen. Naar het oordeel van het Hof moet worden aangenomen dat de gemachtigde heeft beseft, dan wel had moeten beseffen, dat de brief van 22 december 2014 de uitspraak op bezwaar vormde en dat daags daarna de beroepstermijn een aanvang nam. Dit handelen van de gemachtigde dient aan belanghebbende te worden toegerekend. Belanghebbende kan dan geen beroep doen op artikel 6:11 Awb.
Uitspraak
kenmerk 15/00860
11 oktober 2016
uitspraak van derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver te Hoorn)
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 15/1756 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 24 november 2015 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 16 augustus 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.582. Bij beschikking met dezelfde dagtekening heeft de inspecteur een bedrag van € 75 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij brief van 12 september 2014, ingekomen bij de inspecteur op 16 september 2014, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2011.
Bij kennisgeving van 12 maart 2015, met het opschrift “Uitspraak op bezwaar 2011 Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen” is aan belanghebbende medegedeeld dat met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 het verzamelinkomen is vastgesteld op € 17.517. Voorts is in deze kennisgeving het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 16 april 2015, ingekomen bij de rechtbank op 17 april 2015, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de kennisgeving van 12 maart 2015 en tevens de rechtbank verzocht te bepalen dat de inspecteur een dwangsom verbeurt.
Bij uitspraak van 24 november 2015 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 december 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Het Hof vindt aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.
Op 29 februari 2012 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2011 (hierna: de aangifte). In de aangifte is een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 17.517.
Met dagtekening 4 april 2014 heeft de inspecteur een aanslag IB/PVV over het jaar 2011 aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.757. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar bij uitspraak van 12 augustus 2014 gegrond verklaard en de aanslag IB/PVV 2011 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.582.
Met dagtekening 16 augustus 2014 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2011 (hierna: de navorderingsaanslag) aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.582. De reden voor het opleggen van de navorderingsaanslag was dat de inspecteur bij de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IP/PVV 2011 ten onrechte de inkomensafhankelijke combinatiekorting aan belanghebbende had toegekend. Bij de navorderingaanslag heeft de inspecteur de inkomensafhankelijke combinatiekorting teruggenomen.
Bij beschikking van 19 augustus 2014 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.156. Reden voor de vermindering was dat de inspecteur bij het vaststellen van de navorderingsaanslag ten onrechte geen rekening had gehouden met de te verlenen aftrek van specifieke zorgkosten.
Bij brief van 12 september 2014 heeft de gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag. In het bezwaarschrift stelt belanghebbende dat het belastbare inkomen uit werk en woning (verder) moet worden verminderd naar het in de aangifte aangegeven bedrag van € 17.517.
Bij brief van 25 september 2014 heeft de inspecteur aan de gemachtigde medegedeeld dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor het bezwaar tegen de navorderingsaanslag. In de brief is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Beslissing verzoek kostenvergoeding
Uw cliënt heeft recht op een kostenvergoeding voor dit bezwaar. Deze beslissing is gebaseerd op artikel 7:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht en het Besluit Proceskosten Bestuursrecht.
Overige kosten
In verband met de behandeling van het bezwaar heeft u om een vergoeding van de overige kosten verzocht. Ik heb deze kosten beoordeeld en vind deze redelijk. Uw cliënt heeft dus recht op € 243,00 als vergoeding van de overige kosten van het bezwaar.
Het totale bedrag aan kostenvergoeding voor dit bezwaarschrift heb ik daarom vastgesteld op € 243,00. Dit bedrag zal op korte termijn worden uitbetaald of verrekend.
Deze beslissing maakt onderdeel uit van de uitspraak op uw bezwaarschrift die u inmiddels heeft ontvangen of binnenkort zult ontvangen.
Uw reactie
Indien u het met deze beslissing niet eens bent, kunt u binnen zes weken na dagtekening van de beslissing op het bezwaarschrift een beroepschrift indienen bij de rechtbank welke op de uitspraak op het bezwaarschrift is vermeld. De dagtekening van de beslissing op het bezwaarschrift is bepalend voor de beroepstermijn als genoemd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht.”
Bij aan belanghebbende gerichte kennisgeving van 10 december 2014 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag verminderd - overeenkomstig het bezwaar van belanghebbende - naar een belastbaar inkomen van € 17.517. Op deze kennisgeving staat, voor zover van belang, het volgende:
“Vermindering
Inkomstenbelasting
Premie Volksverzekeringen
Jaar
2011
Aanslagnummer
[nummer]
Dagtekening
10 december 2014
(…)
Te ontvangen of te verrekenen € 228
(…) De inspecteur heeft u de navorderingsaanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2011 (…) opgelegd. Deze navorderingsaanslag blijkt te hoog te zijn vastgesteld. Als gevolg hiervan is de navorderingsaanslag verminderd met € 229.
(…)
Berekening van het te ontvangen of te verrekenen bedrag
(…)
Vermindering
U kunt tegen de deze vermindering geen bezwaar maken en niet in beroep gaan. Wel kunt u een schriftelijk verzoek indienen bij uw belastingkantoor om het bedrag van de vermindering te wijzigen. (…)”
De gemachtigde heeft bij brief van 16 december 2014 de inspecteur in gebreke gesteld. In deze brief schrijft de gemachtigde, voor zover van belang, het volgende:
“Hierbij moet ondergetekende (…) namens [belanghebbende] u in gebreke stellen voor uw kennelijke weigering uitspraak te doen op het bezwaarschrift, dat ondergetekende namens [belanghebbende] had ingediend tegen de haar opgelegde navorderingsaanslag IB/PH over 2011 (…). Ondergetekende vergunt u nog twee weken om op dit bezwaarschrift uitspraak te doen, waarna hij zich gedwongen zal voelen een beroep te doen op de dwangsomregeling.”
Bij brief van 22 december 2014, gericht aan de gemachtigde, heeft de inspecteur - voor zover hier van belang - het volgende medegedeeld:
“Betreft: Uitspraak op het bezwaarschrift
(…)
Op 12 september 2014 ontving ik uw brief waarin u namens [belanghebbende] bezwaar maakt tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2011 (…), dagtekening van het aanslagbiljet 16 augustus 2014.
Samenvatting van uw bezwaar
U maakt bezwaar tegen het te betalen bedrag van de navorderingsaanslag. Er zou bij het opleggen van de aanslag geen rekening zijn gehouden met het belastbaar inkomen van uw cliënte waarbij er afgeweken is van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, welke ik ten onrechte heb verleend en teruggevorderd heb.
Beoordeling van uw bezwaar
Op 12 juli 2012 hebben wij een 2e aangifte ontvangen van [belanghebbende].In deze aangifte, die in alles afweek van de door haar ingediende aangifte, staat als consulent dhr. [A] . N.a.v. uw bezwaar en telefonisch contact heb ik het bezwaar afgehandeld met de gegevens zoals vermeld in uw brief. Bij het afhandelen van het bezwaar ik heb echter de inkomensafhankelijke combinatiekorting zoals in de aangifte 2e aangegeven, over het hoofd gezien en verleend. Dit heb achteraf nagevorderd, het inkomen in box 1 is echter vastgesteld op € 19.582. Dit had €17.517 moeten zijn.
Op 25 november 2014 heb ik de navorderingsaanslag laten nietige. De formele uitspraak (verminderingsbeschikking) heeft uw cliënte op 10 december 2014 al ontvangen. Kortom het bezwaar is nu afgehandeld met alle gegevens zoals in de eerste ingediende aangifte en het bezwaarschrift.
Beslissing
Ik kom geheel tegemoet aan uw bezwaar. (…)”
Bij aan belanghebbende gerichte kennisgeving van 12 maart 2015, met het opschrift “Uitspraak op bezwaar 2011 Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen”, is, voor zover van belang, het volgende medegedeeld:
“Gewijzigde heffingsgrondslag
U heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2011, nummer [nummer] . De inspecteur heeft het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn ontvangen. Hij verklaart het bezwaarschrift daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat u niet in beroep kunt gaan tegen de beslissing die hierna volgt. U kunt wel in beroep gaan tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaarschrift. Een of meerdere heffingsgrondslagen zijn gewijzigd. Dit heeft echter niet geleid tot een wijziging van het verzamelinkomen of de verschuldigde inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen.
(…)
In beroep gaan
Tegen deze uitspraak kunt u in beroep gaan. Vóór 23 april 2015 moet uw beroepschrift ingediend zijn bij de rechtbank. (…)”
3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen:
“1. Artikel 4:17 van de Awb luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
(…)
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreken is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.”
2. Artikel 7:12 van de Awb luidt als volgt:
“1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
2. De beslissing wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht. Betreft het een besluit dat niet tot een of meer belanghebbenden is gericht, dan wordt de beslissing tevens bekendgemaakt op dezelfde wijze als waarop dat besluit bekendgemaakt is, tenzij het bestreden besluit in stand wordt gelaten.
3. Zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van de beslissing wordt hiervan mededeling gedaan aan de belanghebbenden die in bezwaar of bij de voorbereiding van het bestreden besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
4. Bij de mededeling, bedoeld in het derde lid, is artikel 6:23 van overeenkomstige toepassing en wordt met het oog op de aanvang van de beroepstermijn zo duidelijk mogelijk aangegeven wanneer de bekendmaking van de beslissing overeenkomstig het tweede lid heeft plaatsgevonden.”
3. Artikel 6:17 van de Awb luidt als volgt:
“Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, zendt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde.”
4. Eiseres stelt dat zij op grond van artikel 4:17 van de Awb recht heeft op de maximale dwangsom, omdat verweerder niet binnen twee weken na de ingebrekestelling uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
5. Verweerder stelt dat de uitspraak op bezwaar is gedaan vóór de ingebrekestelling van eiseres, op 10 december 2014. Op de uitspraak staat volgens verweerder abusievelijk “vermindering”. Verweerder stelt dat eiseres uit de verminderingsbeschikking van 10 december 2014 had kunnen opmaken dat dit de uitspraak op bezwaar betrof. Met de verminderingsbeschikking is de inhoudelijke beslissing op het bezwaar kenbaar gemaakt en was eiseres hiervan op de hoogte, aldus verweerder.
6. Artikel 7:12 van de Awb bevat geen vormvoorschriften voor de uitspraak op bezwaar. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad vloeit voort dat omstandigheden er toe kunnen leiden dat een geschrift, gelet op de vorm en inhoud, redelijkerwijs kan worden opgevat als een uitspraak op bezwaar. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de verminderingsbeschikking van 10 december 2014 moet worden opgevat als uitspraak op bezwaar. De beschikking is een reactie van verweerder op het bezwaar van eiseres, waarbij eiseres volledig in het gelijk wordt gesteld. De beschikking volgt bovendien op de brief van verweerder van 25 september 2014, waarin een uitspraak op bezwaar werd aangekondigd en alvast een onkostenvergoeding aan eiseres werd toegekend. Uit niets blijkt dat verweerder geen uitspraak op bezwaar heeft willen doen.
7. Doel van de dwangsom is verweerder aan te sporen om zijn verplichtingen tegenover eiseres na te komen. De rechtbank is van oordeel dat dit doel door middel van de verminderingsbeschikking is bereikt. Vanaf dat moment wist eiseres immers waar zij aan toe was. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres zich heeft laten bijstaan door een professioneel gemachtigde.
8. Voor zover eiseres stelt dat zij recht heeft op een dwangsom, omdat de uitspraak op bezwaar, in strijd met het bepaalde in artikel 6:17 van de Awb, niet aan haar gemachtigde is gezonden, kan de rechtbank haar hierin niet volgen. Dat de uitspraak niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, betekent immers niet dat geen uitspraak op bezwaar is gedaan (zie HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:969). Artikel 6:17 van de Awb strekt tot bescherming van de procedurele belangen van de belanghebbende. In het onderhavige geval is er geen sprake van een benadeling van eiseres, omdat verweerder eiseres in de uitspraak op bezwaar volledig in het gelijk heeft gesteld.
9. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”
4 Geschil in hoger beroep
In geschil is of het beroep van belanghebbende ontvankelijk is. Voorts is tussen partijen in geschil of de inspecteur een dwangsom dient te verbeuren wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
Standpunt belanghebbende
Belanghebbende betoogt dat de inspecteur door middel van de kennisgeving van 12 maart 2015 uitspraak heeft gedaan op het bezwaar tegen de navorderingaanslag. Het beroepschrift is op 17 april 2015 bij de rechtbank binnengekomen en derhalve binnen de termijn ingediend en daarmee ontvankelijk. Verder dient de inspecteur, aldus belanghebbende, in het onderhavige geval de maximale dwangsom van € 1.260 te verbeuren, nu belanghebbende de inspecteur bij brief van 16 december 2014 in gebreke heeft gesteld en de inspecteur pas op 12 maart 2015 uitspraak heeft gedaan.
Standpunt inspecteur
De inspecteur stelt uiteindelijk primair dat op 10 december 2014 en subsidiair dat op 22 december 2014 uitspraak is gedaan op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag. Het beroepschrift van belanghebbende is op 17 april 2015 bij de rechtbank binnengekomen en derhalve niet binnen de daarvoor gestelde termijn ingediend. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. De kennisgeving van 12 maart 2015 moet aangemerkt worden als een tweede uitspraak op bezwaar, waartegen volgens vaste jurisprudentie geen beroep openstaat. Ook om die reden is het beroep niet-ontvankelijk, zo stelt de inspecteur.
Partijen doen voor het overige hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.