Gerechtshof Amsterdam, 09-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:414, 15 00100
Gerechtshof Amsterdam, 09-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:414, 15 00100
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 februari 2016
- Datum publicatie
- 17 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:414
- Zaaknummer
- 15 00100
Inhoudsindicatie
Procedure 8:75a Awb; belanghebbende heeft recht op een vergoeding van kosten door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (tot de helft i.v.m. een samenhangende zaak) en een vergoeding van kosten betreffende het (in beide zaken) uitgebrachte taxatierapport (tot de helft van het bedrag van € 2.637; het meer in rekening is gebracht komt als buitensporig niet voor vergoeding in aanmerking).
Uitspraak
Kenmerk 15/00100
9 februari 2016
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het verzoek van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
om een veroordeling van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
in de kosten als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van die wet, nadat belanghebbende het hoger beroep en de inspecteur het incidenteel hoger beroep tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 13/2163 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur hebben ingetrokken.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende en [A] is ter zake van de verkrijging van de economische eigendom (ieder voor de onverdeelde helft) van de onroerende zaken bekend als [B-straat 2, 4-6 en 8] te [C] met dagtekening 27 december 2012 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van € 168.000. Tegelijk met het vaststellen van deze naheffingsaanslag is bij beschikking een boete opgelegd ten bedrage van € 42.000.
Na tegen de hiervoor gemelde naheffingsaanslag en boetebeschikking gemaakt bezwaar heeft belanghebbende – vanwege het uitblijven van een uitspraak op bezwaar – de inspecteur op 28 maart 2013 schriftelijk in gebreke gesteld.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 6 mei 2013, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 februari 2015 heeft de rechtbank – voor zover thans nog van belang – het beroep gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd en vergoeding van proceskosten en griffierecht gelast.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 19 maart 2015, aangevuld bij brief van 12 juni 2015. De inspecteur heeft bij brief, bij het Hof ingekomen op 14 juli 2015, incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 22 september 2015 schrijft de inspecteur dat “is besloten om de procedure te beëindigen”, hetgeen “betekent dat de naheffingsaanslag zal worden vernietigd”. Daarop heeft belanghebbende, bij brief van 19 oktober 2015, het hoger beroep ingetrokken. Tegelijk met die intrekking heeft belanghebbende verzocht om de inspecteur te veroordelen in de kosten voor de behandeling van het hoger beroep. De inspecteur heeft hierop gereageerd bij brief van 16 november 2015, waarvan een afschrift is verstrekt aan belanghebbende. Een reactie van belanghebbende hierop is ontvangen op 27 november 2015, waarvan een afschrift is verstrekt aan de inspecteur.
Beide partijen hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Hierop heeft het Hof – op de voet van voornoemde artikelen – bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek gesloten.
2 Geschil in de procedure voor het Hof
In geschil is het antwoord op de vraag tot welk bedrag belanghebbende recht heeft op vergoeding van kosten voor de behandeling van het hoger beroep.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3 Beoordeling van het geschil
Het Hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Het Hof ziet geen grond hierover anders te oordelen en stelt het bedrag van deze kosten op de voet van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit en de daarbij behorende bijlage vast op € 744 (1 [hoger beroepschrift] x € 496 [waarde per punt] x 1,5 [wegingsfactor]). Hierbij wordt nog in aanmerking genomen dat de onderhavige zaak en de zaak van [A] (kenmerk 15/00101) samenhangen in de zin van het Besluit (tekst met ingang van 1 januari 2015), zodat aan belanghebbende een bedrag van € 372 toekomt (de helft van € 744).
Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag tot welk bedrag belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de kosten betreffende het aan haar (en [A] ) uitgebrachte taxatierapport door [D] (hierna ook: de taxateur).
Belanghebbende verdedigt een bedrag van € 8.954 (inclusief omzetbelasting). Ter onderbouwing daarvan heeft zij de volgende bescheiden overgelegd:
- een aan haar gemachtigde gerichte “Opdrachtbrief RICS-taxatie inzake [B-straat 2, 4-6 en 8] [C] ” van de taxateur, gedagtekend 1 april 2015, waarin wordt geconcludeerd tot een honorering van “€ 7.400 te vermeerderen met de wettelijk verschuldigde omzetbelasting”;
- een aan haar gemachtigde gerichte “DECLARATIE” van de taxateur, gedagtekend 7 april 2015, waarin staat vermeld “Totaal te voldoen € 4.477,--”;
- een transactieoverzicht van 7 april 2015, waaruit volgt dat een bedrag van € 4.477 is overgemaakt op het rekeningnummer van de taxateur;
- een aan haar gemachtigde gerichte “DECLARATIE” van de taxateur, gedagtekend 11 juni 2015, waarin staat vermeld “Getaxeerde Marktwaarde € 1.245.000,-- k.k.” en “Totaal te voldoen € 4.477,--”;
- een transactieoverzicht van 18 juni 2015, waaruit volgt dat een bedrag van € 4.477 is overgemaakt op het rekeningnummer van de taxateur; en
- een op 24 november 2015 aan haar gemachtigde gericht emailbericht van de taxateur, waarin (onder meer) het volgende staat vermeld: “Mijn inschatting was, gezien de gecompliceerdheid en de uitzonderlijke situatie van het vastgoed mbt referenties, dat ik ca. 40 uur werk zou hebben. Mijn uurtarief is € 185,- exclusief BTW”.
De inspecteur schrijft in zijn stuk van 16 november 2015 (zie hiervoor onder 1.6): “De kosten van de taxatie komen mij buitensporig hoog over”. Ter onderbouwing daarvan heeft de inspecteur een schermprint overgelegd van de website van de taxateur (van 15 november 2015), waarop (onder meer) het volgende is afgedrukt:
“Tarieven en voorwaarden
Onze tarieven en voorwaarden zijn compleet transparant, zodat u altijd precies weet waar u aan toe bent. Wel zo prettig, want dat zorgt voor zakendoen met zekerheid en vertrouwen.
(…)
+ Taxaties
(…)
Het honorarium bij een taxatie bedraagt de volgende percentages van de getaxeerde waarde:
(…)
v.a. € 500.000,- tot € 2.500.000,- 1,75o/oo met een minimum van € 1.000,-”
Bij beantwoording van de hiervoor onder 3.2 gestelde vraag stelt het Hof voorop dat de onroerende zaken door de taxateur zijn getaxeerd op een waarde van € 1.245.000 (zie hiervoor onder 3.2.1). Gelet op hetgeen vermeld op de website van de taxateur, zou het honorarium van een taxatie met een dergelijke waarde (1,75o/oo x € 1.245.000 =) € 2.179 belopen. Uit de op de website vermelde tekst blijkt niet dat onder omstandigheden van dit tarief wordt afgeweken. Er wordt integendeel zonder enig voorbehoud gesproken over “compleet transparant[e]” tarieven. Het is derhalve aannemelijk dat een taxatie als de onderhavige had kunnen worden verricht voor het op de website aangegeven tarief. Alleen in zoverre is sprake van kosten die men redelijkerwijs heeft moeten maken. Hetgeen meer in rekening is gebracht komt als buitensporig niet voor vergoeding in aanmerking. Het Hof komt derhalve tot de conclusie dat belanghebbende betreffende het aan haar (en [A] ) uitgebrachte taxatierapport redelijkerwijs kosten heeft moeten maken tot een bedrag van € 2.179, hetgeen dient te worden verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd ad € 458.
Hierbij wordt nog in aanmerking genomen dat het taxatierapport is uitgebracht ten behoeve van de behandeling van zowel het hoger beroep in de onderhavige zaak als ook het hoger beroep in de zaak van [A] (kenmerk 15/00101), zodat aan belanghebbende een bedrag van € 1.318,50 toekomt (de helft van € 2.637).
Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende recht heeft op een vergoeding van kosten voor de behandeling van het hoger beroep van (in totaal € 372 + € 1.318,50 =) € 1.690,50.
Het in hoger beroep betaalde griffierecht ad € 123 dient de inspecteur op de voet van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van die wet aan belanghebbende te vergoeden.
Slotsom
De slotsom is dat het verzoek van belanghebbende wordt toegewezen en de inspecteur zal worden veroordeeld in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.690,50.