Gerechtshof Amsterdam, 28-04-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4149, BK 15/00506 t/m BK 15/00513 en BK 15/00520 t/m BK 15/00528
Gerechtshof Amsterdam, 28-04-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4149, BK 15/00506 t/m BK 15/00513 en BK 15/00520 t/m BK 15/00528
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 april 2016
- Datum publicatie
- 14 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:4149
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:259
- Zaaknummer
- BK 15/00506 t/m BK 15/00513 en BK 15/00520 t/m BK 15/00528
Inhoudsindicatie
In een KB-Lux-zaak oordeelt het Hof dat er geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Het Hof acht de inspecteur geslaagd in het bewijs dat belanghebbende eind 1994 houder was van rekeningen bij KB-Lux. In dat kader is het Hof niet gebonden aan een eerder oordeel van de strafkamer van het Hof. Hiervan uitgaande acht het Hof het voor een reeks overige jaren aannemelijk dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat de omkering van de bewijslast van toepassing is. Voorts heeft het Hof een voortvarendheidsverweer van belanghebbende verworpen.
Uitspraak
kenmerk 15/00506 t/m 15/00513 en 15/00520 t/m 15/00528
28 april 2016
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[A] . [B ] . [C] te [PLAATS] , belanghebbende,gemachtigde: mr. J.K.A. van Loo (Labré advocaten) te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 22 april 2015 met kenmerk HAA 13/2658 t/m 13/2674 (hierna: de uitspraak van de rechtbank), waar deze uitspraak de zaken betreft met kenmerk HAA 13/2662 t/m HAA 13/2670
en het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank, waar deze uitspraak de zaken betreft met kenmerk HAA 13/2658 t/m HAA 13/2661, alsmede HAA 13/2671 t/m HAA 13/2674
in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende, gedagtekend 1 juli 2003, voor het jaar 1991 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd ten bedrage van f 44.240. In de navorderingsaanslag is een verhoging begrepen van ƒ 44.240, waarvan geen kwijtschelding is verleend. Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag van f 16.706 aan heffingsrente in rekening gebracht (HA 13/2658; kenmerk Hof: 15/00506).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, gedagtekend 1 juli 2003, voor het jaar 1992 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd ten bedrage van f 54.347. In de navorderings-aanslag is een verhoging begrepen van ƒ 54.347, waarvan geen kwijtschelding is verleend.
Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag van f 17.294 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2659; kenmerk Hof: 15/00507).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, gedagtekend 1 juli 2003, voor het jaar 1993 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd ten bedrage van f 51.120. In de navorderings-aanslag is een verhoging begrepen van ƒ 51.120, waarvan geen kwijtschelding is verleend. Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag van f 13.689 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2660; kenmerk Hof: 15/00508).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, gedagtekend 1 juli 2003, voor het jaar 1997 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd ten bedrage van f 54.444. In de navorderings-aanslag is een verhoging begrepen van ƒ 54.444, waarvan geen kwijtschelding is verleend. Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag van f 9.395 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2661; kenmerk Hof: 15/00509).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, gedagtekend 1 juli 2003, voor het jaar 1992 een navorderingsaanslag vermogensbelasting (vb) opgelegd, ten bedrage van f 8.136. In de navorderingsaanslag is een verhoging begrepen van ƒ 8.136, waarvan geen kwijtschelding is verleend. Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag van f 3.069 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2671; kenmerk Hof: 15/00510).
De inspecteur heeft aan eiser, gedagtekend 1 juli 2003, voor het jaar 1993 een navorderingsaanslag vb opgelegd, ten bedrage van f 8.448. In de navorderingsaanslag is een verhoging begrepen van ƒ 8.448, waarvan geen kwijtschelding is verleend. Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag van f 2.684 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2672; kenmerk Hof: 15/00511).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, gedagtekend 1 juli 2003, voor het jaar 1994 een navorderingsaanslag vb opgelegd, ten bedrage van f 8.696. In de navorderingsaanslag is een verhoging begrepen van ƒ 8.696, waarvan geen kwijtschelding is verleend. Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag van f 2.325 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2673; kenmerk Hof: 15/00512).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, gedagtekend 1 juli 2003, voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag vb opgelegd, ten bedrage van f 8.576. In de navorderingsaanslag is een verhoging begrepen van ƒ 8.576, waarvan geen kwijtschelding is verleend. Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag van f 1.224 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2674; kenmerk Hof: 15/00513).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, gedagtekend 1 juli 2003, voor het jaar 2000 een aanslag ib/pvv opgelegd ten bedrage van f 78.803. Bij afzonderlijke beschikkingen is een boete opgelegd van f 78.803 en is een bedrag van f 6.035 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2662; kenmerk Hof: 15/00520).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, gedagtekend 31 december 2004, voor het jaar 2001 een aanslag ib/pvv opgelegd ten bedrage van € 27.207. Bij afzonderlijke beschikkingen is een boete opgelegd van € 11.299 en is een bedrag van € 1.087 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2663; kenmerk Hof: 15/00521).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, gedagtekend 31 december 2004, voor het jaar 2002 een aanslag ib/pvv opgelegd ten bedrage van € 38.826. Bij afzonderlijke beschikkingen is een boete opgelegd van € 12.051 en is een bedrag van € 1.912 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2664; kenmerk Hof: 15/00522).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, gedagtekend 29 december 2006, voor het jaar 2003 een aanslag ib/pvv opgelegd ten bedrage van € 29.398. Bij afzonderlijke beschikkingen is een boete opgelegd van € 12.784 en is een bedrag van € 1.572 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2665; kenmerk Hof: 15/00523).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, gedagtekend 29 december 2006, voor het jaar 2004 een aanslag ib/pvv opgelegd ten bedrage van € 30.110. Bij afzonderlijke beschikkingen is een boete opgelegd van € 13.296 en is een bedrag van € 1.170 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2666; kenmerk Hof: 15/00524).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, gedagtekend 22 december 2008, voor het jaar 2005 een aanslag ib/pvv opgelegd ten bedrage van € 29.920. Bij afzonderlijke beschikkingen is een boete opgelegd van € 13.218 en is een bedrag van € 1.816 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2667; kenmerk Hof: 15/00525).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, gedagtekend 22 december 2008, voor het jaar 2006 een aanslag ib/pvv opgelegd ten bedrage van € 29.733. Bij afzonderlijke beschikkingen is een boete opgelegd van € 13.065 en is een bedrag van € 1.592 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2668; kenmerk Hof: 15/00526).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, gedagtekend 31 december 2010, voor het jaar 2007 een aanslag ib/pvv opgelegd ten bedrage van € 30.745. Bij afzonderlijke beschikkingen is een boete opgelegd van € 14.200 en is een bedrag van € 1.873 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2669; kenmerk Hof: 15/00527).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, gedagtekend 13 mei 2011, voor het jaar 2008 een aanslag ib/pvv opgelegd ten bedrage van € 29.502. Bij afzonderlijke beschikkingen is een boete opgelegd van € 14.795 en is een bedrag van € 1.350 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2670; kenmerk Hof: 15/00528).
De inspecteur heeft op 24 juli 2003 bezwaarschriften ontvangen tegen de navorderings-aanslagen ib/pvv 1991, 1992, 1993 en 1997, tegen de navorderingsaanslagen vb 1992, 1993, 1994 en 1998 en tegen de aanslag ib/pvv 2000, op 10 januari 2005 tegen de aanslagen ib/pvv 2001 en 2002, op 16 januari 2007 tegen de aanslagen ib/pvv 2003 en 2004, op 27 januari 2009 tegen de aanslagen ib/pvv 2005 en 2006, op 5 januari 2011 tegen de aanslag ib/pvv 2007 en op 16 mei 2011 tegen de aanslag ib/pvv 2008.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 26 april 2013, de onder 1.1 tot en met 1.17 vermelde belastingaanslagen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd en de opgelegde verhogingen (na kwijtschelding)/boeten (hierna ook: boeten) verminderd met 20% voor de onder 1.1 tot en met 1.15 vermelde boeten en met 5% voor de onder 1.16 en 1.17 vermelde boeten.
Op de tegen deze uitspraken ingestelde beroepen is in de uitspraak van de rechtbank als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslagen en de daarop betrekking hebbende boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente;
- handhaaft de aanslagen ib/pvv 2000 tot en met 2008 en de daarop betrekking hebbende beschikkingen heffingsrente;
- vermindert de boetebeschikking 2000 tot f 59.890, de boetebeschikking 2001 tot € 8.587, de boetebeschikking 2002 tot € 9.158, de boetebeschikking 2003 tot € 9.715, de boetebeschikking 2004 tot € 10.104, de boetebeschikking 2005 tot € 10.045, de boetebeschikking 2006 tot € 9.929, de boetebeschikking 2007 tot € 10.792 en de boetebeschikking 2008 tot € 11.244;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.569,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 88 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) om aan eiser immateriële schadevergoeding te betalen van € 500;
- veroordeelt verweerder om aan eiser immateriële schadevergoeding te betalen van € 3.000.”
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep van belanghebbende is bij het Hof ingekomen op 28 mei 2015 en aangevuld bij brief van 26 juni 2015.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 oktober 2015 heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. Bij brief van 19 november 2015 heeft de inspecteur een conclusie van dupliek ingediend.
Bij brief van 27 november 2015 is van de inspecteur een nader stuk ontvangen.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep van de inspecteur is bij het Hof ingekomen op 26 mei 2015 en aangevuld bij brief van 6 juli 2015. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend, en daarbij voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingediend. Bij brief van 26 augustus 2015 heeft de inspecteur hierop gereageerd.
Bij brief van 19 november 2015 heeft de inspecteur een nader stuk ingediend.
Bij brief van 3 december 2015 heeft het Hof vragen aan de inspecteur gesteld. Een kopie hiervan is aan belanghebbende toegezonden.
Bij brief van 7 december 2015 heeft de inspecteur gereageerd op de vragenbrief van het Hof. Een kopie hiervan is aan belanghebbende toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2015. Van het verhan-delde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Het onderzoek ter zitting heeft gelijktijdig plaatsgevonden met dat in de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 april 2015, HAA 13/3256 en 14/1972, kenmerk Hof 15/00529 en 15/00530.
2 2. Feiten
In de onderdelen 1 tot en met 29 van de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld; belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’:
“1. Eiser is geboren op [DATUM] 1933, en woonachtig in [PLAATS] op het adres [ADRES] .
2. Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Bijzondere belastinginspectie van het Koninkrijk België aan de Nederlandse Belastingdienst (…) inlichtingen verstrekt over rekeningen bij de Kredietbank Luxembourg (hierna ook: KB-Lux). De informatie bevatte circa 20.000 bankrekeningen van circa 10.200 Nederlandse rekeninghouders, van wie een aantal codenamen gebruikte.
Eind 2001 is het Rekeningenproject van start gegaan.
3. Tot de stukken behoren:
- afdrukken van een microfiche, afkomstig van de KB-Lux met de vermelding:
[KENMERK 1] [Hof:- [KENMERK 1] ] TER LDO [A] [C] 1.304.217,85
[KENMERK 2] [Hof:- [KENMERK 2] ] VUE [A] [C] 1.294,99
- een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van 16 oktober 2001 van een medewerker van de Belastingdienst FIOD-ECD met de volgende passage:
“Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant:
1.Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor:
[A] [C] ;
2. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt als enige hit naar voren:
Hr. [A] . [C] , sofinr. [...]
3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux inclusief sofinummer met RDW-bestand komt de volgende hit naar voren:
[A] [C] .”
4. Uit het zogenoemde Rekeningenproject is naar voren gekomen dat de genoemde microfiches betrekking hebben op bij KB-Lux aangehouden saldi per eind januari 1994.
5. Op 30 oktober 2001 is aan eiser een ‘vordering tot uitlevering ter inbeslagname’ uitgereikt en is eiser voor de eerste keer verhoord door de FIOD-ECD. Er zijn geen bescheiden in beslag genomen. Voorts hebben twee medewerkers van de FIOD-ECD op 13 augustus 2002 eiser op zijn woonadres een bezoek hebben gebracht. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt (AH/08) op 15 augustus 2002. Daarin is – onder meer – het volgende opgenomen:
“Ik, (…), heb verdachte voorgesteld dat hij een brief zou sturen naar de KBL te Luxembourg om alle stukken van de laatste 10 jaar van de rekening op naam [A] [C] op te vragen. Verdachte verklaarde dat hij dan eerst een advocaat wil raadplegen. Hij heeft nog geen advocaat maar wil toch graag juridisch advies.
Ik, (…), heb verdachte uitgelegd dat het gevolg zou kunnen zijn wanneer hij hieraan geen medewerking zou willen verlenen is dat door de belastingdienst aanslagen inkomstenbelasting over de afgelopen 12 jaar opgelegd zouden worden, (bij unieke identificatie).”
6. Op 29 november 2002 heeft verweerder eiser verzocht om informatie over in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Verweerder heeft hem hierbij verzocht een daartoe bijgevoegde verklaring in te vullen en deze te retourneren.In de brief van 5 december 2002 vermeldt verweerder dat eiser op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) verplicht is om de vragenbrief te beantwoorden en de gevraagde gegevens te verstrekken.
7. Eiser heeft hierop gereageerd met de brief van 9 december 2002, waarin hij verklaart in een dilemma te verkeren omdat hij door de FIOD nog steeds als verdachte wordt aangemerkt en op grond daarvan zwijgrecht heeft.
8. Bij brief van 13 december 2002 is eiser door verweerder nogmaals in de gelegenheid gesteld om te reageren, en wel vóór 18 december 2002.
9. Met dagtekening 31 december 2002 zijn de navorderingsaanslagen ib/pvv 1990 en vb 1991 opgelegd. Tegen deze aanslagen heeft eiser op 26 januari 2003, gemotiveerd, bezwaar aangetekend. Op 30 januari 2003 is de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. In de brief wordt eiser geïnformeerd omtrent een lopende procedure tussen de Belastingdienst en [Q.] en wordt voor meer informatie verwezen naar twee websites. Aan eiser wordt gevraagd of hij instemt met het aanhouden van het bezwaarschrift totdat in deze procedure uitspraak is gedaan. Deze brief is op 11 februari 2003 door eiser voor akkoord ondertekend en retour gezonden.
Navordering)aanslagen ib/pvv 1991 t/m 1993, 1997 en 2000 en vb 1992 t/m 1994 en 1998
10. Op 16 mei 2003 is aan eiser een kennisgeving verstuurd waarin het voornemen wordt kenbaar gemaakt dat (navorderings)aanslagen zullen worden opgelegd met boete. Het betreft de (navorderings)aanslagen ib/pvv 1991, 1992, 1993, 1997 en 2000 en vb 1992, 1993, 1994 en 1998. In de brief worden ook de gronden aangegeven waarop de correcties zijn gebaseerd, hoe ze zijn berekend en wordt de boete gemotiveerd. Er zijn ook bijlagen van berekeningen bijgesloten. Een kopie van deze brief is op dezelfde dag aan eisers gemachtigde verstuurd.
11. Bij brief van 10 juni 2003 is aan eiser de mededeling gedaan van het voornemen tot het opleggen van de navorderingsaanslagen ib/pvv en vb met vergrijpboetes.
Omdat geen reactie was ontvangen, zijn vervolgens de navorderingsaanslagen met vergrijpboete opgelegd, conform de brief van 16 mei 2003. In de brief wordt eiser opnieuw geïnformeerd omtrent een lopende procedure tussen de belastingdienst en [Q.] en wordt voor meer informatie verwezen naar twee websites. Voorts wordt daarin aan eiser het verzoek gedaan, voor het geval eiser bezwaar zal maken, verweerder te berichten of eiser instemt met het aanhouding totdat in de vermelde procedure onherroepelijk uitspraak is gedaan.
12. Bij brieven van 9 juli 2003, ingekomen bij verweerder op 24 juli 2003, heeft eiser tegen de opgelegde (navorderings)aanslagen ib/pvv (1991, 1992, 1993, 1997 en 2000) en vb (1992, 1993, 1994 en 1998) bezwaar aangetekend. In de bezwaarschriften verwijst hij naar het door hem ingediende bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 1990 en stemt hij in met het aanhouden van de bezwaarschriften totdat onherroepelijk uitspraak is gedaan in de [Q.] .
13. In de brief van verweerder van 29 juli 2003 wordt de ontvangst van de bezwaarschriften bevestigd en wordt meegedeeld dat na het onherroepelijk worden van de uitspraak in de [Q.] eiser in de gelegenheid zal worden gesteld om te worden gehoord en dat hij in dat kader zijn bezwaarschriften nader kan toelichten.
14. In de brief van verweerder van 19 juli 2005 aan eiser komt het volgende aan de orde.
- Eiser wordt gewezen op de mogelijkheid om in zijn bezwaarschriften alsnog te verzoeken om een kostenvergoeding (hetgeen eiser op 18 juli 2005 heeft gedaan).
- Eiser wordt er nogmaals op gewezen dat na het onherroepelijk worden van de uitspraak in de [Q.] hij de gelegenheid krijgt voor een hoorgesprek en dat hij dan zijn bezwaarschrift nader kan toelichten en desgewenst inzage kan krijgen in het dossier.
- Indien eiser er de voorkeur aan geeft niet langer te willen wachten en op korte termijn een uitspraak wenst te ontvangen, wenst verweerder dat te vernemen.
- Het vonnis van de rechtbank in de strafprocedure van 16 juni 2005. Nu de strafrechter uitspraak heeft gedaan in deze procedure, kunnen de overige navorderingsaanslagen worden opgelegd (het betreft de jaren ib/pvv 1994-1996, 1998 en 1999 en vb 1995-1997 en 1999). Omdat eiser door de strafrechter is veroordeeld, zal er voor deze navorderingsaanslagen geen vergrijpboete worden opgelegd.
- Indien eiser alsnog de eerder door verweerder gestelde vragen wenst te beantwoorden, wenst verweerder dat te vernemen.
15. De brief van verweerder van 7 oktober 2005 bevat een onderbouwing van de berekening van het rendement op het vermogen van eiser, met bijlagen.
16. In de brief van 27 augustus 2008 geeft de gemachtigde aan dat zijn kantoor de nieuwe gemachtigde is van eiser. Gemachtigde verzoekt naar aanleiding van een vragenbrief van verweerder over de jaren 2005 en 2006 om de aanslagregeling van deze jaren aan te houden.
17. Bij brieven van 29 oktober 2008 en 10 december 2010 heeft eiser verzocht om inzage in het dossier. Op 23 februari 2011 is een kopie van het dossier aan eiser toegezonden.
18. Op 25 februari 2010 heeft de Hoge Raad, nadat hij eerder prejudiciële vragen had gesteld, arrest gewezen in de hiervoor genoemde [Q.] (proef-)procedures. Daarbij heeft ten aanzien van een zaak verwijzing plaatsgevonden naar de rechtbank Breda, in verband met een onderzoek naar de vraag of de navorderingsaanslagen met voldoende voortvarendheid waren opgelegd. Tegen de uitspraak van rechtbank Breda is hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Tegen de uitspraak van het gerechtshof is beroep in cassatie ingesteld, hetgeen heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2012.
19. Bij brief van 10 oktober 2012 heeft verweerder aan eiser (zelf) bevestigd dat zij een datum hebben afgesproken voor het houden van een hoorgesprek. Op 12 oktober 2012 heeft de gemachtigde schriftelijk verzocht om een andere datum voor het te houden hoorgesprek.
20. In de brief van 1 november 2013 bevestigt gemachtigde aan verweerder dat hij de (nadere) motivering van de bezwaarschriften uiterlijk op 23 november 2012 zal toezenden en dat daarna een nieuwe datum voor een hoorgesprek wordt gepland.
21. Op 23 november 2012 heeft eiser het bezwaarschrift nader gemotiveerd. Er is vervolgens een hoorgesprek gepland te houden op 22 januari 2013.
22. Op 16 januari 2013 heeft verweerder eiser erover geïnformeerd dat er mogelijk een civiele procedure (kort geding) tegen eiser zou worden opgestart en dat hij dan gesommeerd zou worden om informatie te verstrekken. Verweerder heeft daarbij voorts te kennen gegeven het hoorgesprek om die reden niet te willen laten doorgaan. Op 22 januari 2013 heeft verweerder aan eiser een brief betreffende sommatie kort geding verzonden.
23. Bij brief van 14 februari 2013 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en hem gesommeerd om binnen twee weken uitspraak te doen op de bezwaarschriften.
24. Bij brief van 21 februari 2013 heeft verweerder eiser geïnformeerd over de wijze waarop hij de bezwaren verwacht te zullen afdoen en hem daarbij in de gelegenheid gesteld nog te worden gehoord. Het hoorgesprek heeft op 8 maart 2013 plaatsgevonden; van het gesprek is op 14 maart 2013 een verslag opgemaakt.
25. In maart 2013 is de beslissing genomen het kort geding tegen eiser niet door te laten gaan.
26. Op 3 april 2013 heeft eiser gereageerd op het verslag van het hoorgesprek.
27. De motivering van de uitspraken op bezwaar is vervat in de brief van verweerder van 16 april 2013. Bij uitspraken op bezwaar is voor wat betreft de enkelvoudige belasting het bezwaar afgewezen en de boete gedeeltelijk verminderd (vanwege undue delay). De verminderingsbeschikkingen hebben alle een dagtekening van 26 april 2013.
Aanslagen ib/pvv 2001 t/m 2008
28. Voorafgaand aan het opleggen van de aanslagen ib/pvv 2001 tot en met 2008 is aan eiser steeds een kennisgeving (ex artikel 67k van de AWR) en een mededeling (ex artikel 67g van de AWR) verzonden.
29. Op 21 juli 2008 heeft verweerder een vragenbrief gestuurd aan eiser met het verzoek om informatie te geven over het banksaldo in de jaren 2005 en 2006. Hierop is geen reactie ontvangen. Op 9 juni 2010 is een vragenbrief gestuurd aan eiser met het verzoek om informatie te geven over het banksaldo in de jaren 2007 en 2008. Hierop heeft eiser
gereageerd op 5 augustus 2010 en hij heeft daarbij verwezen naar het aanhouden van de bezwaarschriften in verband met de lopende procedures. Hij heeft daarbij verzocht de aanslagregeling aan te houden.”
In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof de volgende feiten vast.
Tot de stukken behoort een ‘Verslag van het toezichtsonderzoek naar de wijze waarop door politieambtenaren gehandeld werd bij het ontvangen en het gebruik van de informatie aangaande de KB Lux’ van 27 juli 1999 van het Belgische ‘Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten’ (hierna: Comité P). In dit rapport is onder meer vermeld dat er voor het gebruik van een ‘informant’ in België beleid is ontwikkeld in de vorm van een ministeriële omzendbrief “Bijzondere opsporingstechnieken om de zware of georganiseerde criminaliteit te bestrijden”. Het Comité P gaat onder meer in op de vraag of de opsporing van belastingfraude verwant is met zware of georganiseerde criminaliteit en of het gebruik van een informant, zoals in het geval van KB Lux, gewettigd is. Uitgaande van die gewettigdheid dienden de in de omzendbrief opgenomen richtlijnen door de politiediensten ‘op dringende wijze’ opgevolgd te worden. Het Comité P constateert echter dat dit niet is gebeurd. De richtlijnen werden niet toegepast. De wijze waarop ter zake gehandeld werd is door het Comité P als onbehoorlijk en ondoelmatig gekwalificeerd.
In een brief van 14 december 1999 van [D] , regionaal directeur van de Belastingadministratie in België, aan de Procureur-Generaal bij het Hof van Beroep te Brussel is onder meer het volgende vermeld:
“Bij brief van 28/10/1999 heeft u de vertegenwoordigers van onze administratie toegelaten inzage te nemen in het dossier no. (…) van een instructie door onderzoeksrechter [E] (…) bij de rechtbank van eerste aanleg van Brussel inzake Kredietbank NV (…), alsmede van de documenten die in die zaak in beslag genomen zijn (…).
Het wordt door de Belastingadministratie overwogen om aan zekere buitenlandse zusteradministraties de kopieën over te dragen van de rekeningen (…) op naam van de inwoners van die andere landen, zoals teruggevonden op die microfiches.”
In een (vertaling van een) brief van Procureur-generaal [F] (Parket bij het Hof van Beroep Brussel) aan de Directeur Regionale Administratie van de Speciale Inspectie Belastingen te Brussel van 10 mei 2000 is onder meer het volgende vermeld:
“In antwoord op uw brief (…) deel ik het mee dat ik het niet opportuun acht om aan buitenlandse instanties geheel of ten dele inlichtingen door te geven die aan uw instantie zijn verleend.Ik vraag echter uw aandacht voor het feit dat het aan de belastingdienst zelf is om te beslissen – voor eigen verantwoordelijkheid – of het passend is om de inlichtingen, waarover zij beschikt, aan zusterdiensten te verstrekken.”
In een nota, toegezonden aan de FIOD-ECD bij een brief van [G] , van de Bijzondere belastinginspectie (BBI) te België, gedagtekend 27 oktober 2000, is onder meer vermeld:
“0. ALGEMEENHierbij worden u fotokopieën van microfiches overgemaakt die afkomstig zijn uit het gerechtelijk dossier (…) KREDIETBANK N.V. en die in origineel in beslag werden genomen door de gerechtelijke politie van Brussel. Deze microfiches bevatten gegevens in verband met financiële rekening(en) bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG (KB-Lux) op naam van inwoners van uw land.1. VOORAFGAANDE OPMERKINGKB-Lux betwist de juridische geldigheid van de stukken in het gerechtelijk dossier als bewijsmiddel. De Belgische fiscale administratie beschikt echter over de toelatingen tot consultatie van het betrokken gerechtelijk dossier. Deze toelating is rechtsgeldig verleend door de heer Procureur Generaal bij het Hof van Beroep te Brussel en laat de inzage en afschriftname toe, evenals het gebruik van de stukken (…).(…)4. AARD VAN DE OVERGEMAAKTE INFORMATIEDeze zending bevat fotocopieën van de afgedrukte microfiches;(…)De bewuste stukken stellen per pagina voor:De “Rechtvaardiging van de saldi per LMI(…) rubrieken [Hof: LMI is: Luxemburgs Monetair Instituut] op 31/01/1994”.(…)De aard van de betrokken rekeningen kan van 5 types zijn:* Zichtrekeningen van klanten KB-Lux* Termijnrekeningen/rekeningen met opzeggingstermijn* Termijnspaarrekening/spaarrekening met opzeggingstermijn* Rekeningen belichaamd door kasbonnen* Rekeningen van andere aard (…)De gegevens zijn afkomstig uit de interne administratie/boekhouding van KB-Lux. De onderverdeling per nationaliteit is door KB-Lux zelf gemaakt. Vermits per klant slechts een beperkt aantal gegevens beschikbaar zijn (naam en eventueel naam van de partner, voornamen) zal het niet steeds mogelijk zijn de identificatie van de klant met 100% zekerheid te bepalen. (…)Algemene kenmerken van de documenten (…)> Elke pagina gedrukte microfiche bevat in de rechterbovenhoek een paginanummer (…)> De meeste LMI genummerde rubrieken krijgen automatisch een omschrijving die de juiste aard van de betrokken rekening herneemt (..)> Elke pagina vermeldt de valuta waarin de rekeningsaldi zijn uitgedrukt (…)> Ter hoogte van de lijn met de LMI-sleutel is de nationaliteit van de rekeninghouder van de lijst aangegeven (…)> Elke lijn van inschrijving vermeldt: > het rekening nummer van de titularis (…) > in dit nummer behoren de 6 cijfers tussen de gedachtestrepen aan één enkele rekeninghouder toe en zijn altijd opgenomen in zijn rekeningnummer (…)> de naam van de rekeninghouder (…)> het rekeningsaldo in de gespecificeerde-valuta (…)”
In een ‘Nota rechtmatigheid gebruik informatie rekeninghouders’ van de Belastingdienst van 16 augustus 2001 is onder meer het volgende vermeld:
“In de gevallen waarin een belastingplichtige blijft weigeren om de vereiste medewerking te verlenen aan het heffingsonderzoek (…) dient de correctie op een redelijke en te motiveren wijze te worden geschat. (…)De invulling van een redelijk te achten standpunt kan op dit moment nog niet plaatsvinden, omdat daarvoor eerst bewijs moet worden verzameld. Daartoe zijn in het Zoeklicht enkele resultaatvelden opgenomen, die kunnen worden ingevuld wanneer een belanghebbende wél bekend heeft en alle informatie heeft aangeleverd. Met die informatie zal getracht worden een algemeen beeld te vormen van de historische ontwikkeling van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Mede aan de hand daarvan zal een redelijk en te motiveren standpunt worden geformuleerd. Omdat het bewijs daarvoor nog verzameld moet worden moeten aanslagen, waarbij een dergelijk standpunt moet worden ingenomen, nog niet worden opgelegd. (…)”
In het proces-verbaal van de FIOD-ECD van 16 oktober 2001 (uitspraak rechtbank onder 3) is voorts onder meer vermeld:
“Op verzoek van de FIOD Opsporingsinformatie Haarlem zijn door B/KIR (Belastingdienst, Kenniscentrum Identificatie Renseigneringsstromen) de gegevens van Nederlandse rekeninghouders op de afdrukken van de microfiches van de KB Lux verwerkt in een bestand (hierna genoemd: cliëntenbestand KB Lux).Dit bestand is op verzoek van de FIOD Opsporingsinformatie Haarlem door B/KIR gematcht met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst, waarin alle Nederlandse natuurlijke- en rechtspersonen zijn opgenomen. Het BVR-bestand wordt voor wat betreft de natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie.Op deze manier zijn ruim 2000 rekeninghouders geïdentificeerd en is voornoemd cliëntenbestand KB Lux onder meer aangevuld met de sofinummers van de vermoedelijke rekeninghouders. Opgemerkt wordt dat in het BVR-bestand de natuurlijke personen zijn opgenomen met voorletters en niet met voornamen.Tot slot zijn de gevonden sofinummers gekoppeld aan het bestand van het Centrale Rijbewijzen- en Bromfietsencertificatenregister (CRB), in welk bestand de sofinummers, de voornaam en de geslachtsnaam van alle natuurlijke personen zijn opgenomen met een rijbewijs of een bromfietscertificaat en welk bestand is aangekocht van de Rijksdienst voor het Wegverkeer ((…) RDW-bestand).”
In Nieuwsbrief 1 van het Rekeningenproject, gedagtekend 1 november 2001, is onder meer het volgende vermeld:
“2. Het strafrechtelijke trajectTen aanzien van de beschikbaar gekomen gegevens is nauw overleg gevoerd met het OM over de mate waarin posten kunnen worden voorgedragen voor strafrechtelijke vervolging en welke criteria daarbij van belang zijn. Het aantal posten dat kon worden voorgedragen werd bepaald door de beschikbare capaciteit bij het OM. Afgesproken is dat 200 posten zouden worden geselecteerd. Op 10 oktober 2001 is gestart met de vervolging van een beperkt aantal personen met rekeningen op of via Duitse bankrekeningen. Op 30 oktober is de eerste Luxemburgse tranche gestart met de vervolging van 50 posten KB Lux. De eerste ervaringen zijn positief. Ongeveer driekwart van de belastingplichtigen erkende rekeninghouder te zijn (geweest) bij de KB Lux. De tweede tranche van ongeveer 150 posten staat gepland voor december 2001. Deze posten komen dus voorlopig niet voor de klantbehandeling beschikbaar. De ervaringen uit het strafrechttraject worden in een uitvoeringsdraaiboek klantbehandeling verwerkt of zullen afzonderlijk met alle uitvoerenden op de eenheden worden gecommuniceerd. De FIOD-ECD levert hieraan een actieve bijdrage.(…)9. Wat mag u binnenkort verwachtenConform het plan van aanpak rekeningenproject staat op 3, 4 en 5 december 2001 de kick off gepland van de klantbehandeling. Het doel van de kick off is om alle betrokkenen van eenheden te informeren over de aard, de achtergronden en de wijze van aanpak van de klantbehandeling.(…) Bijeenkomst Amsterdam op 5 december 2001 (…)”
In Nieuwsbrief 2, gedagtekend 16 november 2001, is onder meer het volgende vermeld:
“We gaan door!!Op 13 november jl. heeft de stuurgroep Rekeningenproject beslist dat de eerste resultaten van zowel het strafrechtelijke als het pilottraject klantbehandeling zodanig positief zijn dat er groen licht kon worden gegeven voor het vervolg. Dat betekent dat de kick-off bijeenkomsten begin december definitief doorgaan (…). 1. Voorlopige resultaten onderzoek FIOD/ECD(…)Ten aanzien van de ontkenningen wordt het onderzoek voortgezet. (…)3. BestandenDe strafrechtelijke onderzoeken of de klantbehandeling kan starten zodra een belastingplichtige is geïdentificeerd. (…) Op dit moment beschikken we over 6200 rekeningen op naam, waarvan er zo’n 2400 zijn geïdentificeerd. Het beheer van dit brestand ligt bij de FIOD-ECD. Dat excelbestand heet het Nederlands Cliëntenbestand.”
In Nieuwsbrief 3 van het Rekeningen Project, gedagtekend 17 januari 2002, is onder meer het volgende vermeld:
“5. Procedure overlijdenspostenVan de KB Lux cliënten, die in het FIOD-bestand staan, waren er inmiddels 75 overleden. (…) Van alle overleden rekeninghouders zijn door NN17 van het Specialistenteam successie & schenking te Rotterdam dossiers aangemaakt. In het successiesysteem heeft hij nagezocht welke gegevens bekend waren en daarvan heeft hij prints gemaakt. Met name voor wat betreft de oudere sterfgevallen is dat niet gelukt, omdat die overlijdens niet voorkomen in het systeem zoals dat thans functioneert. Voor 50 dossiers heeft hij stukken opgevraagd bij het Centraal Archief in Apeldoorn.”
In Nieuwsbrief 6 van het Rekeningen Project, gedagtekend 21 juni 2002, is onder meer het volgende vermeld:
“2. Voortgang strafrechtelijke onderzoekenDe strafrechtelijke onderzoeken in het kader van het Rekeningenproject zijn inmiddels vrijwel afgerond. Van ca. 2/3 hiervan zijn de processen-verbaal inmiddels ter hand gesteld aan het Openbaar Ministerie.”
Voorts is in deze nieuwsbrief vermeld:
“In een aantal gevallen is gebleken dat belastingplichtigen, die ten tijde dat de bankrekening bij KB-Lux werd geopend in Nederland woonachtig waren, na die tijd naar het buitenland zijn geëmigreerd.”
In de brief van de inspecteur aan belanghebbende van 29 november 2002 is aangegeven dat belanghebbende houder is (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen en zijn, daarvan uitgaande, zonder meer de volgende vragen gesteld:
“Algemeen:- Wat voor soort rekening betrof het en in welke valuta?- Op welke datum (dag-maand-jaar) is deze rekening geopend?- Door wie is deze rekening geopend?Crediteringen:- Op welke wijze hebben u en/of uw partner bedragen gestort of laten storten, dan wel overgemaakt of laten overmaken op deze bankrekening (…)Debiteringen: - Op welke wijze hebben u en/of uw partner bedragen opgenomen of laten opnemen, dan wel overgeboekt of laten overboeken van deze bankrekening (in de ruimste zin van het woord)?- Op welke data (dag-maand-jaar) hebben opnamen en/of overboekingen plaatsgevonden?- Wat was het bestedingsdoel van deze opnamen of overboekingen?Opbrengsten:- Heeft u het saldo en/of de opbrengsten van deze banktegoeden vermeld op uw aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting? Tevens verzoek ik u mij de volgende bescheiden te verstrekken:(…)- De afschriften van de banktegoeden van ieder jaar;- Een specificatie van de ontvangen rente per jaar (…)”.
In een proces-verbaal van ambtshandeling van [H] , [FUNCTIE] voor de FIOD-ECD van het rekeningenproject, van 10 januari 2003 is onder meer het volgende vermeld:
“4. Op 21 januari 2002 heb ik (…) in het Paleis van Justitie te Luxemburg Stad gesproken met een rechter-commissaris en een officier van justitie.1. Verslag bezoek BBI Brussel (…)De vermelding op de overzichten van het land geeft volgens de BBI het woonland aan van de rekeninghouder.(…)
4. Verslag bezoek Luxemburg Op 21 januari 2002 heb ik (…) in het Paleis van Justitie te Luxemburg Stad gesproken met [I] , [FUNCTIE] en [J] , [FUNCTIE] . Doel van de bespreking was gericht op de mogelijkheden van het doen van rechtshulpverzoeken aan de Luxemburgse bevoegde autoriteiten voor het verkrijgen van bankstukken van de KB Lux voor rekeningen op naam en voor coderekeningen.”
Door middel van een door de inspecteur opgestelde ‘Verklaring buitenlandse bankrekeningen’ heeft belanghebbende op 28 januari 2003 verklaard dat hij na 1 januari 1990 geen bankrekeningen in het buitenland heeft aangehouden.
In een brief van [K] van de Bijzondere Belastinginspectie van België aan een functionaris van FIOD-ECD van 20 februari 2003 is onder meer het volgende vermeld:
“Teneinde aan te tonen dat de (…) microfiches effectief afkomstig zijn van KB-Lux, werden de afdrukken van bepaalde van deze microfiches vergeleken met documenten die met zekerheid afkomstig waren van KB-Lux (…) en die door sommige belastingplichtigen zelf ter beschikking werden gesteld als antwoord op de aan hen gestelde vragen om inlichtingen. Bij die vergelijking werd vastgesteld dat de rekeningnummers en de saldo’s die voorkomen op de microfiches wel degelijk overeenkomen met deze die voorkomen op de door de betrokken belastingplichtigen ter beschikking gestelde documenten.”
Op 28 februari 2006 heeft de strafkamer van het Hof belanghebbende vrijgesproken van het hem tenlastegelegde opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1994, 1995, 1996, 1998 en 1999, alsmede de vermogensbelasting 1995, 1996, 1997, 1999 en 2000. In dit arrest heeft het Hof onder meer het volgende overwogen:
“In het dossier bevinden zich twee fotokopieën (…) van – naar het hof begrijpt – weergaven van microfiches die gegevens afkomstig van KB Lux bevatten. Hierop staan – voor zover thans van belang – saldi vermeld die kennelijk op 31 januari 1994 ten name van [A] [C] geboekt waren. Het hof is van oordeel dat aan de hand van deze stukken niet kan worden vastgesteld of enige (mede) door of namens verdachte gedane aangifte voor de inkomstenbelasting (over de jaren 1994 tot en met 1996, alsmede 1998 en 1999) en de vermogensbelasting (over de jaren 1995 tot en met 1997, alsmede 1999 en 2000) onjuist en/of onvolledig is geweest. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken waarop een dergelijke conclusie kan steunen, is het hof van oordeel dat het (…) tenlastegelegde reeds op deze grond niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, (…).”
In de conclusie van dupliek voor de rechtbank heeft de inspecteur onder meer het volgende geschreven:
“De datum van de overdracht van het dossier door de FIOD aan de belastingdienst Amster-dam voor de verdere behandeling (opleggen van de aanslagen), is mij niet bekend. Ik heb uitgezocht of te achterhalen is wanneer dit heeft plaatsgevonden. Helaas is hier geen vastlegging van geweest, er is niet geregistreerd op welke datum het dossier door de FIOD aan de belastingdienst Amsterdam is overgedragen dan wel de Belastingdienst Amsterdam het dossier van de FIOD heeft ontvangen.”
Uit de aangiftegegevens van belanghebbende blijkt dat zijn sofinummer [...] is.
3 Geschil in hoger beroep
Voor alle onder 1 vermelde belastingaanslagen zijn – evenals in eerste aanleg – de volgende vragen in geschil:
- is sprake van onrechtmatig verkregen bewijs en – indien dat het geval is – welke processuele gevolgen heeft dat;- is de belastingrechter – zoals belanghebbende stelt – voor wat betreft bewijskracht van de afdrukken van een microfiche gebonden aan de beslissing van het Hof (strafkamer) van 28 februari 2006;
- was belanghebbende houder van rekeningen bij KB-Lux;- zijn de vereiste aangiften gedaan;- zijn de belastingaanslagen naar de juiste bedragen vastgesteld; indien sprake is van omkering van de bewijslast: heeft de inspecteur de belastbare inkomens en vermogens redelijk geschat; - zijn in de navorderingsaanslagen terecht verhogingen begrepen en zo ja, dienen deze verder te worden kwijtgescholden dan de rechtbank heeft gedaan; - zijn de boeten die gelijktijdig met de navorderingsaanslag IB 2000 en de aanslagen zijn opgelegd terecht en naar de juiste hoogte opgelegd.
Voor de navorderingsaanslagen ib/pvv 1991, 1992, 1993 en 1997, alsmede vb 1992, 1993, 1994 en 1998, is in geschil of de inspecteur voldoende voortvarend heeft gehandeld, met dien verstande dat indien het Hof – evenals de rechtbank – oordeelt dat niet voldoende voortvarend is gehandeld voor de desbetreffende belastingaanslagen niet meer wordt toegekomen aan de onder 3.1 vermelde punten van geschil.
De hoogte van de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding.