Gerechtshof Amsterdam, 15-09-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4374, 15/00260 en 15/00261
Gerechtshof Amsterdam, 15-09-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4374, 15/00260 en 15/00261
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 september 2016
- Datum publicatie
- 18 januari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:4374
- Formele relaties
- Eerste aanleg:
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2878, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/00260 en 15/00261
Inhoudsindicatie
Artikel 181bis UCDW; artikel 68 CDW; artikel 78 CDW; artikel 29 CDW
Belanghebbende heeft in de jaren 2008 en 2010 aangiften gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van textielproducten en schoeisel. Naar aanleiding van een controle wil de inspecteur met toepassing van artikel 181bis UCDW afwijken van de op aangifte aangeven transactiewaarden wegens gegronde twijfel aan de juistheid van die waarden. Het Hof is van oordeel dat artikel 181bis UCDW toepassing mist omdat dit artikel enkel betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 68 CDW (verificatie-fase van aangiften) en niet op een situatie als bedoeld in artikel 78 CDW (controle na invoer). Bij die stand van zaken dient de inspecteur aan de hand van de gewone regels van stellen en bewijzen aannemelijk te maken dat de transactiewaarden onjuist zijn. Daarin slaagt hij niet.
Uitspraak
Kenmerken 15/00260 en 15/00261
15 september 2016
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur
en het incidenteel hoger beroep van
[X B.V.] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 16 april 2015 in de zaken met kenmerken HAA 13/5007 en 13/5008 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 29 januari 2013 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling uitgereikt voor een bedrag van € 159.723,90 aan douanerechten (hierna: UTB 1).
De inspecteur heeft met dagtekening 5 december 2012 aan belanghebbende een UTB uitgereikt voor een bedrag van € 16.878,82 aan douanerechten (hierna: UTB 2).
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 31 oktober 2013 de UTB’s gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 16 april 2015 – waarin belanghebbende en de inspecteur telkens zijn aangeduid als ‘eiseres’ c.q. ‘verweerder’ – als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt in de zaak 13/5007 de utb [Hof: UTB 1];
- vermindert de utb in de zaak 13/5008 [Hof: UTB 2] tot een bedrag van € 15.844,44;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.714;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 636 aan eiseres te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 mei 2015. Het hoger beroep inzake UTB 1 is geregistreerd onder 15/00260, het hoger beroep inzake UTB 2 onder 15/00261.
Belanghebbende heeft verweerschriften ingediend en met betrekking tot UTB 2 incidenteel hoger beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld:
“ 13/5007 en 13/5008 [Hof: 15/00260 en 15/00261]
1. Het Landelijk Waardeteam (hierna: LWT) heeft vanaf 29 november 2010 een onderzoek ingesteld bij eiseres naar de aangiften voor het brengen in het vrije verkeer die eiseres in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 heeft gedaan voor textielproducten en schoeisel ten behoeve van (onder andere) [importeur 1] en [importeur 2] , beide gevestigd te Polen . De aangiften zijn gedaan via directe vertegenwoordiging.
2. Bij brieven van 19 september 2011 heeft verweerder verzoeken gedaan om nadere informatie als bedoeld in artikel 181bis van de Toepassingsverordening Communautair douanewetboek (hierna: TCDW).
3. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een controlerapport van 8 januari 2013. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“1 Reikwijdte van de controle
(…)
Het onderzoek is beperkt tot het volgende element van de aangiften:
- de juistheid van de douanewaarde in aangiften die betrekking hebben op de hoofdstukken 61, 62 en 64 uit het Geharmoniseerd Systeem (kleding en toebehoren [andere] van brei of haakwerk en schoeisel).
(…)
Goederenassortiment en goederenstromen
De in het onderzoek betrokken aangiften betreffen allen textiel en schoeisel met veelal China als land van oorsprong. In veruit de meeste gevallen zijn de goederen de Gemeenschap binnengebracht via Hamburg in Duitsland, waarbij volgens de facturen de leveringsvoorwaarde CIF Hamburg van toepassing is. De goederen zijn in Nederland in het vrije verkeer van de Gemeenschap gebracht en vervolgens vervoerd naar onder andere Polen en Duitsland.
3 Bevindingen
Aangegeven douanewaarde
Geconstateerd is dat de douanewaarde in de controleperiode voor alle zendingen vastgesteld is met gebruikmaking van de transactiewaardemethode als bedoeld in artikel 29 CDW, juncto artikel 147 Verordening (E.E.G.) nr. 2454/93 (hierna: TVo). Als basis voor de aangegeven douanewaarde dienen de facturen tussen de expediteurs/leveranciers en importeurs.
(…)
[importeur 1]
[X B.V.] is opgetreden als aangever/vertegenwoordiger voor importeur [importeur 1] (hierna te noemen [importeur 1] ) bij het doen van de aangiften. Tussen [X B.V.] en [importeur 1] is een overeenkomst inzake Direkte Vertegenwoordiging (DV) getekend, op grond van artikel 5, Verordening (E.E.G.) nr. 2913/92 (hierna: CDW), waarbij [importeur 1] wordt aangemerkt als aangever en [X B.V.] als vertegenwoordiger voor [importeur 1] . Onderstaande gegevens zijn overgenomen van de getekende overeenkomst Direkte Vertegenwoordiging (zie ook punt 2.1.1 van dit rapport).
Naam onderneming: [importeur 1]
Adres: [adres 1]
[plaats a] Polen
Naam ondertekenaar: [C]
Fiscaal/EORI-nummer: [fiscaalnummer]
De douane heeft aanvullende informatie gevraagd bij de vertegenwoordiger en/of de importeur, alsmede bij de Poolse douane in het kader van wederzijdse bijstand. Op deze verzoeken is van de Poolse douane, [X B.V.] en [importeur 1] aanvullende informatie ontvangen. Volgens een verklaring van de Poolse douane heeft [importeur 1] in 2010 geen goederen geïmporteerd uit derde landen. Uit de controle van de Poolse douane is tevens gebleken dat niet is vastgesteld dat door [importeur 1] handels- en /of banktransacties zijn uitgevoerd met afnemers buiten de Europese Gemeenschap.
De heer [C] , bestuursvoorzitter van [importeur 1] , heeft verklaard dat [importeur 1] geen goederen uit derde landen importeert. Een onlangs uitgevoerde controle van de Poolse Douane heeft dit bevestigd. [importeur 1] is van mening dat zij niet aansprakelijk is voor daden van een persoon of van personen die een getekende overeenkomst Direkte Vertegenwoordiging in het bezit heeft zonder dat [importeur 1] daar van weet en deze niet namens [importeur 1] heeft ondertekend.
Door de heer Van der Laan, gemachtigde van [X B.V.] , zijn kopie bescheiden overgelegd aan de douane die betrekking zouden hebben op inkopen van [importeur 1] . Het gaat hier om afschriften van CMR, Form A, B/L, Pre Arrival notification , facturen, paklijsten, Pro Forma invoice, VAT-facturen en overzichten van bankbetalingen. Uit deze stukken blijkt dat niet vaststaat dat de betalingen zijn verricht door [importeur 1] omdat er steeds sprake was van contante ontvangsten door ADFL GmbH te Hamburg. ADFL GmbH is de partij waarvan [X B.V.] de opdracht tot inklaren kreeg en is de partij via wie de betalingen plaatsvonden. Er is niet gebleken dat het betalingen van [importeur 1] aan ADFL GmbH betroffen.
Nu gebleken is dat [importeur 1] geen goederen vanuit derde landen heeft geïmporteerd en stelt geen overeenkomst te hebben gesloten met [X B.V.] , heeft dit tot gevolg dat de machtiging om op te treden als direkte vertegenwoordiger, overeenkomstig artikel 5, tweede lid, CDW, niet geldig is. Dit heeft tot gevolg dat [X B.V.] wordt geacht de aangiften op eigen naam en voor eigen rekening te hebben gedaan.
[importeur 2]
[X B.V.] is opgetreden als aangever/vertegenwoordiger voor importeur [importeur 2] (hierna te noemen [importeur 2] ) bij het doen van de aangiften. Tussen [X B.V.] en [importeur 2] is een overeenkomst inzake Direkte Vertegenwoordiging (DV) getekend, op grond van artikel 5, Verordening (E.E.G.) nr. 2913/92 (hierna: CDW), waarbij [importeur 2] wordt aangemerkt als aangever en [X B.V.] als vertegenwoordiger voor [importeur 2] . Onderstaande gegevens zijn overgenomen van de getekende overeenkomst Direkte Vertegenwoordiging (zie ook punt 2.1.1 van dit rappport).
Naam onderneming: [importeur 2]
Adres: [adres 2]
[plaats b] Polen
Naam ondertekenaar: [V]
Fiscaal/EORI-nummer: [fiscaalnummer]
De douane heeft aanvullende informatie gevraagd bij de vertegenwoordiger en/of de importeur, alsmede bij de Poolse douane in het kader van wederzijdse bijstand. Op deze verzoeken is van de Poolse douane en importeur aanvullende informatie ontvangen. Volgens een verklaring van de Poolse douane heeft [importeur 2] in 2010 geen goederen geïmporteerd uit derde landen. Mevrouw [P] , lid van het bestuur, van [importeur 2] , heeft verklaard dat de vennootschap [importeur 2] nooit goederen uit derde landen importeerde in het gebied van de Gemeenschap en nooit douaneaangiften in Polen of in andere landen van de Gemeenschap heeft gedaan. [importeur 2] koopt en verkoopt alleen goederen binnen Polen . Een onlangs uitgevoerde controle van de Poolse Douane heeft dit bevestigd.
Door de heer Van der Laan, gemachtigde van [X B.V.] , zijn kopie bescheiden overgelegd die betrekking zouden hebben op inkopen van [importeur 2] . Het gaat hier om afschriften van CMR, facturen van vervoerder JNB Global Trans GmbH overzichten van bankafschriften. Uit deze stukken blijkt dat niet vaststaat dat de betalingen zijn verricht door [importeur 2] omdat er steeds sprake was van contante ontvangsten door vervoerder JNB Global Trans GmbH te Hamburg. JNB Global Trans GmbH is de partij waarvan [X B.V.] de opdracht tot inklaren kreeg en is de partij via wie de betalingen plaatsvonden. Er is niet gebleken dat het betalingen van [importeur 2] aan JNB Global Trans GmbH betroffen. Op de bankafschriften staat steeds de betaling (bedrag) onder vermelding van slechts het factuurnummer.
Nu gebleken is dat [importeur 2] geen goederen vanuit derde landen heeft geïmporteerd en stelt geen overeenkomst te hebben gesloten met [X B.V.] , heeft dit tot gevolg dat de machtiging om op te treden als direkte vertegenwoordiger, overeenkomstig artikel 5, tweede lid, CDW, niet geldig is. Dit heeft tot gevolg dat [X B.V.] wordt geacht de aangiften op eigen naam en voor eigen rekening te hebben gedaan.
Machtigingen Direkte Vertegenwoordiging
Ondanks dat alle aangiften “in het vrije verkeer brengen’ op grond van artikel 5, CDW zijn gedaan in Direkte Vertegenwoordiging (DV), had de douane twijfel over een aantal machtigingen die mogelijk als onvolledig en onjuist zouden moeten worden aangemerkt. Als gevolg hiervan zou [X B.V.] mogelijk niet de vertegenwoordigingsbevoegdheid bezitten om aangiften te doen als direkt vertegenwoordiger en geacht worden de aangiften op eigen naam en voor eigen te hebben gedaan. Tevens werd u in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de betreffende machtigingen wel juist waren en ten tijde van de invoer konden dienen als machtiging voor Direkte Vertegenwoordiging. In een brief van 27 januari 2012 hebben we dit u medegedeeld.
Naar aanleiding van deze brief heeft er overleg plaatsgevonden tussen Pals en Van der Laan, gemachtigde van [X B.V.] , en de douane. In een brief van 23 februari 2012 is aan gemachtigde het volgende bericht:
“De douane zal voordat zij actie onderneemt richting [X B.V.] eerst via wederzijdse bijstand van de buitenlandse collega’s de uitnodiging tot betaling doen uitreiken aan de opdrachtgevers. Wanneer dit de buitenlandse collega’s aanleiding geeft tot opmerkingen over de opdrachtgevers, zullen die worden gerapporteerd aan de Nederlandse douane. Op basis van deze berichten zal een eerste afweging worden gemaakt over de geldigheid van de machtiging. Wanneer daar vervolgens nog aanleiding voor bestaat zal [X B.V.] worden gevraagd om de douane nadere informatie te verstrekken over de vertegenwoordigingsrelatie tussen [X B.V.] en de vertegenwoordigde. Uiteindelijk helpt het antwoord van [X B.V.] ons te bepalen of ook [X B.V.] een utb krijgt opgelegd.”
Na ontvangen informatie van verschillende douanediensten uit de Gemeenschap is met name de twijfel over de juistheid van de machtiging tussen [X B.V.] en [importeur 1] en [importeur 2] niet weggenomen. Voor inhoudelijke opmerkingen verwijzen we naar punt 3.2.6 en 3.2.7 van dit rapport.