Gerechtshof Amsterdam, 09-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:494, 15/00564
Gerechtshof Amsterdam, 09-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:494, 15/00564
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 februari 2016
- Datum publicatie
- 24 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:494
- Zaaknummer
- 15/00564
Inhoudsindicatie
vertrouwensbeginsel/het enkele volgen van de aangifte van een eerder en een volgend jaar wekt geen in rechte te beschermen vertrouwen.
Uitspraak
kenmerk 15/00564
9 februari 2016
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] , belanghebbende,
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 14/4264 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 22 mei 2015 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 8 november 2013 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.489 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 54.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 24 maart 2014, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft het tegen deze uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag gehandhaafd.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 1 juli 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 2. Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 tot en met 7 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Eiseres heeft twee kinderen. Het jongste kind, [A] , geboren op [(...)] 1991, woonde gedurende 2011 bij eiseres in huis. Hij was voltijds student aan de [B] University en ontving in 2011 studiefinanciering en zorgtoeslag.
2. In haar aangifte IB/PVV over het jaar 2011 heeft eiseres een bedrag van € 2.800 aan uitgaven voor levensonderhoud kinderen op haar inkomen in mindering gebracht.
3. Bij brief van 9 augustus 2013 heeft verweerder aan eiseres kenbaar gemaakt voornemens te zijn om van de in de aangifte geclaimde aftrek van uitgaven voor levensonderhoud kinderen te zullen afwijken.
4. In haar brief van 29 augustus 2013 heeft eiseres uiteengezet waarom zij meent recht te hebben op aftrek van uitgaven voor levensonderhoud kinderen.
5. Verweerder heeft eiseres met dagtekening 8 november 2013 de aanslag opgelegd. In de aanslag zijn de door eiseres afgetrokken uitgaven voor levensonderhoud kinderen niet in aanmerking genomen.
6. Eiseres heeft bij brief van 23 december 2013 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
7. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres bij uitspraak op bezwaar van 24 maart 2014 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Verweerder heeft in hetzelfde stuk op grond van artikel 9.6, derde lid, van de Wet IB 2001 bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist op een verzoek om ambtshalve vermindering.”
Nu partijen tegen deze feiten geen grieven hebben aangevoerd zal ook het Hof van deze feiten uitgaan. Het Hof voegt het daaraan nog het volgende toe.
De aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 is met dagtekening 19 december 2014, overeenkomstig de aangifte vastgesteld. In de aangifte zijn door belanghebbende gedane uitgaven voor het levensonderhoud van de zoon in aftrek gebracht.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de vaststelling van de aanslag(en) IB/PVV voor een eerder en/of later jaar overeenkomstig de ingediende aangifte(n) in rechte te beschermen vertrouwen wekt dat in die aangifte(n) in aanmerking genomen uitgaven ook in het onderhavige jaar voor aftrek in aanmerking komen.