Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-11-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5170, 15/00785 en 15/00786

Gerechtshof Amsterdam, 29-11-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5170, 15/00785 en 15/00786

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 november 2016
Datum publicatie
7 december 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:5170
Zaaknummer
15/00785 en 15/00786

Inhoudsindicatie

Geen schending hoorplicht. Geen recht op dwangsom. Grieven die belanghebbende aanvoert tegen de voorwaarden van de overgangsregeling van artikel 84a en 84b Wet MRB (‘nieuwe oldtimerregeling’) slagen niet. Een auto die mede is voorzien van een LPG-tank komt niet in aanmerking voor de overgangsregeling.

Uitspraak

Kenmerken 15/00785 en 15/00786

29 november 2016

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] , te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 14/3741 en 14/4614 van de rechtbank Noord-Holland in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

Kenmerk rechtbank 14/3741, kenmerk Hof 15/00785

1.1.1.

Belanghebbende heeft ter zake van de auto met het kenteken [kenteken 1] over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) op aangifte voldaan.

Na hiertegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2014 het bezwaar ongegrond verklaard.

Kenmerk rechtbank 14/4614, kenmerk Hof 15/00786

1.1.2.

Belanghebbende heeft ter zake van de auto met het kenteken [kenteken 2] over het tijdvak 31 maart 2014 tot en met 29 juni 2014 MRB op aangifte voldaan.

Na hiertegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 29 oktober 2014 het bezwaar ongegrond verklaard

1.2.

Bij uitspraak van 16 oktober 2015 heeft de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) de door belanghebbende tegen voormelde uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

1.3.

De tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 19 oktober 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft op 13 mei 2015 nadere stukken ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in de later in deze uitspraak geciteerde overwegingen van de rechtbank) aangeduid als ‘eiser’.

“1. Eiser is houder van de auto’s met de kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] .

2. Eiser heeft een vrijstellingsbeschikking voor een motorrijtuig van 25 jaar en ouder ontvangen voor de auto met het kenteken [kenteken 1] met dagtekening 21 maart 2012. Eiser heeft een vrijstellingsbeschikking voor een motorrijtuig van 25 jaar en ouder ontvangen voor de auto met het kenteken [kenteken 2] met dagtekening 18 januari 2008.

3. Op 17 december 2013 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de wijziging van de wetgeving voor de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor oldtimers per 1 januari 2014. De vrijstelling geldt alleen nog voor motorrijtuigen die (langer dan) 40 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen.

4. In december 2013 heeft eiser een informatiebrief betreffende wijziging vrijstelling motorrijtuigenbelasting voor oldtimers ontvangen voor de auto met het kenteken [kenteken 1] .

5. Eiser heeft op 25 april 2014 € 72 motorrijtuigenbelasting voldaan voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 voor de auto met het kenteken [kenteken 1] . Voor deze auto maakt eiser gebruik van de overgangsregeling voor benzineauto’s.

6. Eiser heeft op 28 juli 2014 € 6 motorrijtuigenbelasting voldaan voor het tijdvak

31 maart 2014 tot en met 29 juni 2014 als gevolg van het opheffen van de schorsing van het kentekenbewijs van de auto met het kenteken [kenteken 2] op 27 juni 2014. In 2008 is in deze auto een LPG-installatie gebouwd.”

2.2.

Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof het volgende vast.

2.3.

Belanghebbende heeft, ter zake van de auto met het kenteken [kenteken 1] , bij brief van 28 april 2014 bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. Het bezwaarschrift is op 1 mei 2014 bij de inspecteur binnengekomen.

2.4.

Bij brief van 5 augustus 2014 heeft belanghebbende de inspecteur, ter zake van de beslissing op zijn bezwaarschrift van 28 april 2014, in gebreke gesteld door middel van het indienen van het “Formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen”. Volgens de datumstempel van binnenkomst is het formulier op 8 augustus 2014 bij de Belastingdienst ingekomen.

2.5.

Op 20 augustus 2014 heeft er telefonisch onderhoud plaatsgevonden tussen de inspecteur en belanghebbende. In dit gesprek heeft de inspecteur aan belanghebbende het aanbod gedaan om een vaststellingsovereenkomst af te sluiten. Belanghebbende is niet ingegaan op dit aanbod.

2.6.

Volgens de gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna RDW) is de auto met het kenteken [kenteken 2] voorzien van een G2 LPG installatie en een benzinetank. Dit is ook vermeld op kentekenbewijs van deze auto. In het jaar 2008 heeft belanghebbende de LPG-tank in de auto laten installeren.

3 Het oordeel van de rechtbank

3.1.

De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt de inspecteur aangeduid als ‘verweerder’):

“8. Vrijstelling van belasting voor personenauto’s wordt op grond van artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) (tekst tot en met 2011), onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, verleend voor motorrijtuigen die 25 jaar en ouder zijn.

Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Uitvoeringsbesluit) (tekst tot en met 2011) wordt vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen die 25 jaar en ouder zijn verleend indien uit het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens blijkt dat het desbetreffende motorrijtuig ten minste 25 jaar oud is, dan wel aan de hand van bescheiden zulks wordt aangetoond.

9. Vrijstelling van belasting voor personenauto’s wordt op grond van artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet MRB (tekst 2012 en 2013), onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, verleend voor motorrijtuigen die ten minste 30 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen.

Ingevolge artikel 72, vierde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet MRB, is de vrijstelling eveneens van toepassing op een motorrijtuig dat in 1987 voor het eerst in gebruik is genomen, en het tijdstip van eerste ingebruikneming ten minste 26 jaar geleden is.

Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit (tekst 2012 en 2013) wordt vrijstelling verleend indien de ingevolge die bepaling vereiste ouderdom, respectievelijk het tijdstip van eerste ingebruikneming, blijkt uit het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens, dan wel deze ouderdom of dit tijdstip aan de hand van bescheiden wordt aangetoond.

10. Op grond van artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet MRB (tekst 2014) wordt vrijstelling van belasting voor personenauto’s, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, verleend voor motorrijtuigen die ten minste 40 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen.

Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit (tekst 2014) wordt de vrijstelling van belasting, bedoeld in artikel 72, eerste lid, onderdeel b, van de Wet MRB, verleend, respectievelijk het overgangsrecht oudere motorrijtuigen, bedoeld in hoofdstuk XA van de wet, toegepast, indien de ingevolge die bepaling respectievelijk dat hoofdstuk vereiste ouderdom, respectievelijk het tijdstip van eerste ingebruikneming, blijkt uit het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens, dan wel deze ouderdom of dit tijdstip aan de hand van bescheiden wordt aangetoond.

11. Volgens de wettelijke regelingen (zie punt 9 hiervoor) geldend in 2012 en 2013 zijn motorrijtuigen waarvan uit het kentekenregister blijkt dat die ten minste 30 jaar oud zijn, vrijgesteld voor de motorrijtuigenbelasting. Voor motorrijtuigen die ouder zijn dan 25 maar jonger dan 30 jaar, is een overgangsregeling getroffen. De wettelijke regeling is met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd in die zin dat de vrijstelling vanaf de wetswijziging slechts geldt voor motorrijtuigen die ten minste 40 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen (zie punt 10 hiervoor). Daarbij is een overgangsregeling ingevoerd waardoor voor bestaande situaties de vrijstelling op verzoek werd gehandhaafd (artikel 84a Wet MRB). De overgangsregeling geldt echter alleen voor personenauto’s of bestelauto’s die zijn bestemd te worden aangedreven door een kracht die uitsluitend wordt ontleend aan benzine.

12. De rechtbank stelt voorop dat de wijziging van de Wet MRB op democratische wijze tot stand is gekomen. De wetgever heeft zijn keuze voor de huidige regeling beargumenteerd en toegelicht. De keuze van de wetgever is niet van iedere redelijkheid ontbloot. In dit verband hecht de rechtbank belang aan de omstandigheid dat de houders van oldtimers onder de vroegere wet- en regelgeving, een kleine minderheid, een voordeel hadden ten opzichte van de houders van andere motorrijtuigen. De wetgever heeft ervoor gekozen om een bepaalde groep motorrijtuigen (namelijk die tussen 25 en 40 jaar oud) per

1 januari 2014 van dit voordeel uit te sluiten. Aangezien de wetgever zelf de belastingtarieven vaststelt, moet hij de directe financiële gevolgen van zijn keuze hebben voorzien. Wetgeving wordt niet achteraf, met terugwerkende kracht, vastgesteld, maar voor de periode die begint op een door de wetgever te bepalen tijdstip in de toekomst.

13. Ook is de wetgever binnen de hem toekomende beoordelingsvrijheid gebleven met zijn keuze om voor personenauto’s of bestelauto’s die op andere brandstoffen dan benzine rijden geen overgangsregeling te treffen. De rechtbank is om te beginnen van oordeel dat motorrijtuigen die op benzine rijden aan de ene, en motorrijtuigen die op andere brandstoffen rijden aan de andere kant, geen gelijke gevallen zijn. Afgezien van de aard en de milieubelasting van iedere soort brandstof zijn er andere verschillen die een rol spelen bij de overwegingen omtrent de brandstofsoort bij de aanschaf van een motorrijtuig. De keuze voor dit door het milieu ingegeven onderscheid staat voorts ter beoordeling aan de wetgever en niet aan de rechter of de individuele belastingplichtige. De gemaakte keuze is niet van iedere redelijke grond ontbloot.

14. De rechtbank voegt hieraan ten overvloede toe dat de wetswijziging tijdig was aangekondigd en via de informatiebrief van december 2013 aan eiser meegedeeld. De rechtbank herinnert eraan dat in het Regeerakkoord van het kabinet Rutte II van 29 oktober 2012 een volledige afschaffing van de vrijstelling voor oldtimers was opgenomen. In een brief van 15 april 2013 heeft de Staatssecretaris van Financiën aangekondigd dat als gevolg van het stranden van het overleg met vertegenwoordigers van de oldtimerbranche de voorgenomen volledige afschaffing van de vrijstelling, zoals aangekondigd in het Regeerakkoord, zal worden uitgewerkt in het Belastingplan 2014 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012-2013, 33 402, nr. 55). Op 17 april 2013 heeft opnieuw overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de oldtimerbranche, te weten de FEHAC, KNAC, FOCWA, ANWB, RAI en BOVAG. In de brief van 24 april 2013 heeft de Staatssecretaris van Financiën aangekondigd dat tijdens dit nieuwe overleg toch overeenstemming is bereikt. De overeengekomen maatregelen zijn in de brief beschreven en deze komen overeen met de wet- en regelgeving zoals deze is aangenomen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012-2013, 33 402, nr. 59). Uiteindelijk heeft de Eerste Kamer op 17 december 2013 de onder punt 10 opgenomen tekst van artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet MRB aangenomen. Anders dan eiser stelt was de wijziging gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken zeker niet onvoorzienbaar. Dat eiser, naar eigen zeggen, uitsluitend voor de auto met het kenteken [kenteken 1] de informatiebrief zou hebben ontvangen, doet hieraan niet af. Uit deze algemeen geformuleerde brief kon en moest eiser begrijpen dat de wetswijziging ook op de andere auto van toepassing was. Van eiser, die naar aanleiding van deze brief een beroep heeft gedaan op een voor hem gunstige overgangsregeling, mocht dan ook worden verwacht dat hij zich zou verdiepen in de voorwaarden die voor deze overgangsregeling gelden. Zelfs uit oppervlakkig onderzoek had eiser kunnen begrijpen welke regels voor elk van zijn twee auto’s van toepassing zouden worden per 1 januari 2014.

15. De stelling van eiser dat per 1 januari 2014 het door de vrijstellingsbeschikkingen door verweerder gewekte vertrouwen is geschonden, kan de rechtbank niet volgen. Immers, uit de beschikkingen blijkt niet dat deze eeuwigdurend en zelfs bij wijziging van de formele wetgeving van kracht blijven. Dat de beschikkingen niet door verweerder zijn ingetrokken doet daar niet aan af. In dit verband heeft verweerder terecht opgemerkt dat de vrijstelling voor motorrijtuigen van 25 jaar en ouder met ingang van 1 januari 2007 niet meer bij voor bezwaar vatbare beschikking wordt verleend. Verweerder heeft zich met de afgifte van beide beschikkingen vergist in de toen geldende formele bepalingen. Eiser kan hieraan niet het recht ontlenen dat de beschikkingen bij voor bezwaar vatbare beschikkingen zouden moeten worden ingetrokken. Enig vertrouwen dat eiser aan de kennisgeving heeft mogen ontlenen, is herroepen door de brief die hij in december 2013, nog vóór de aanvaarding door de Eerste Kamer van het wetsvoorstel waarbij artikel 72 van de Wet MRB per 1 januari 2014 is gewijzigd, heeft ontvangen. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat de wetswijziging onbillijk is of onredelijk uitpakt, merkt de rechtbank op dat het de rechtbank niet is toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen (artikel 11 van de Wet algemeene bepalingen).

16. Nu vaststaat dat eisers auto’s op 1 januari 2014 niet aan de dan geldende wettelijke regeling voldeden, is de vrijstelling zoals die in 2012 en 2013 gold naar het oordeel van de rechtbank van rechtswege komen te vervallen met die wetswijziging. Gelet op de bewoordingen van de overgangsregeling voor benzineauto’s, kan eiser voor de auto met het kenteken [kenteken 2] hierop geen beroep doen. Deze auto kan immers ook door LPG worden aangedreven. Anders dan eiser meent, is de technische status van de motor niet van belang.

17. De rechtbank wijst voorts het beroep op het gelijkheidsbeginsel af. Niet is gebleken dat verweerder gelijke gevallen verschillend heeft behandeld. De gevallen die eiser noemt, namelijk de houders van motorrijtuigen die langer dan 40 jaar geleden in gebruik zijn genomen, de houders van motoren, vrachtwagens en bussen en de houders van motorrijtuigen die op benzine rijden en die van de overgangsregeling gebruik kunnen maken, zijn feitelijk geen gelijke gevallen. Voor het maken van onderscheid tussen deze groepen heeft de wetgever objectieve criteria gebruikt en de gemaakte keuzes zijn niet van iedere redelijkheid ontbloot. Het handelen van verweerder is gebaseerd op deze keuzes en is evenmin strijdig met het gelijkheidsbeginsel.

18. Dat verweerder de uitspraken op bezwaar niet voldoende heeft gemotiveerd, kan niet tot vernietiging van de voldoening of de uitspraken op bezwaar leiden. Volgens vaste jurisprudentie (onder andere Hoge Raad 7 oktober 1998, nr. 33 577, ECLI:NL:HR:1998:AA2310) heeft schending van het motiveringsbeginsel in de uitspraak op bezwaar door verweerder slechts tot gevolg dat de rechtbank, wanneer zij deze uitspraak bevestigt, zelf de gronden daarvoor in de uitspraak opneemt.

19. Tot slot is de rechtbank niet bevoegd om een oordeel te geven over de klacht van eiser dat de bevoegdheid van verweerder tot automatische incasso met de datum van ingang van de vrijstellingsbeschikkingen zou zijn vervallen. Dit punt zal eiser met de ontvanger moeten bespreken.

20. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

4 Geschil in hoger beroep

5 Standpunten van partijen

6 Beoordeling van het geschil

7 Proceskosten

8 Beslissing