Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:519, 14/00921
Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:519, 14/00921
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 januari 2016
- Datum publicatie
- 24 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:519
- Zaaknummer
- 14/00921
Inhoudsindicatie
artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht/tot de op grond van artikel 8:75a Awb te vergoeden kosten behoren niet de door belanghebbende betaalde griffierechten.
Uitspraak
kenmerken: 14/00921, 14/00922, 14/00924, 14/00926, 14/00927, 14/00928, 14/00930,
14/00933, 14/00936, 14/00938, 14/00940, 14/00981, 14/00982, 14/00983, 14/00984, 14/00985, 14/00986, 14/00987, 14/00988 en 14/00989
21 januari 2016
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Castricum, de heffingsambtenaar,
tegen de op de voet van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 14/754 t/m AWB 14/773 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 12 november 2014, op het verzoek van
[X] te [Z], belanghebbende.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij op naam van belanghebbende gestelde, in één biljet verenigde beschikkingen krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ-beschikkingen) met dagtekening 28 februari 2013 de waarde van (onder meer) 72 onroerende zaken (hierna: objecten) voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld. In hetzelfde geschrift zijn tevens de aanslagen onroerendezaakbelastingen 2013 betreffende deze objecten bekendgemaakt.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar de bezwaren van belanghebbende bij in één geschrift vervatte uitspraken, gedagtekend 11 februari 2014, ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld.
Bij brief van 27 oktober 2014 heeft belanghebbende het door haar ingestelde beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht om de heffingsambtenaar bij afzonderlijke uitspraak op de voet van artikel 8:75a Awb te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het verzoek van belanghebbende afgewezen.
Het tegen deze uitspraak door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 12 december 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Op het onder 1.1 vermelde biljet zijn WOZ-beschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelastingen bekend gemaakt ter zake van meer dan 2.000 objecten, waarvan belanghebbende genothebbende krachtens bezit of eigendom is. Belanghebbende heeft in één bezwaarschrift bezwaar gemaakt tegen de waardevaststelling van 72 op dit biljet vermelde objecten.
De heffingsambtenaar heeft in één geschrift uitspraak gedaan op de bezwaren van belanghebbende inzake deze 72 objecten. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken bij één beroepschrift beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroepschrift van belanghebbende gesplitst in 72 zaken, met 72 kenmerknummers (voor elk object een afzonderlijke zaak), en partijen hiervan op de hoogte gesteld bij brief van 2 april 2014. Van belanghebbende is vervolgens in verband met deze 72 gesplitste beroepen een griffierecht geheven van in totaal (72 x € 328 =) € 23.616.
Belanghebbende heeft bij brief van 18 augustus 2014 bij de rechtbank een verzoek ingediend tot vermindering van het totaalbedrag aan de in de 72 zaken geheven griffierechten. In deze brief heeft belanghebbende onder meer het volgende geschreven:
“Onlangs heeft de gemeente Castricum aangegeven toch met ons te willen overleggen over een mogelijke oplossing. (…) Indien wij met de gemeente Castricum tot een vergelijk komen zullen wij ons beroep intrekken. Wij veronderstellen dat in deze situatie ook de door u te verrichten handeling[en] beperkt blijven. Wij verzoeken u daarom de door ons betaalde griffierechten te matigen. Een positief besluit van uw kant maakt het overleg met de gemeente Castricum meer kansrijk.”
Bij brief van 22 augustus 2014 heeft de heffingsambtenaar verzocht om uitstel voor het indienen van een verweerschrift, aangezien gesprekken worden gevoerd met belanghebbende over een mogelijk compromis. In deze brief heeft de heffingsambtenaar voorts onder meer het volgende vermeld:
“Tevens wil ik u verzoeken de 72 adressen (eventueel na het bereiken van een compromis) als een samenhangende zaak te beschouwen en éénmaal griffiekosten a €328 te heffen. Onderstaand treft u de redenen aan tot dit verzoek;
- De objecten staan op één beschikking/aanslagbiljet;
- Er is gesplitst naar aanleiding van een pro forma beroepschrift. In de motivering is sprake van één en dezelfde grief;
- De gemeente heeft er belang bij, mede gelet op het mogelijk bereiken van een compromis met belanghebbende. De splitsing in 72 zaken kan daarbij (…) in de weg staan; (…).”
Vervolgens heeft de rechtbank beslist tot een ‘nieuwe indeling’ van de 72 zaken in 20 groepen van (naar het Hof begrijpt: deels) gevoegde zaken. Partijen zijn bij brief van 10 september 2014 op de hoogte gesteld van deze beslissing. Deze brief bevat een overzicht van de 20 resterende kenmerknummers, alsmede onder meer de volgende mededelingen:
“In tegenstelling tot onze eerdere brief van 2 april 2014 betreffende de splitsing, treft u hieronder de nieuwe indeling aan. (…) De zaaknummers 14/774 t/m 14/805 en 14/808 t/m 827 zijn ten onrechte ingeschreven. Het griffierecht dat daarin is geheven, zal worden teruggestort aan eiseres.”
Na deze teruggaaf is van belanghebbende per saldo een bedrag van (20 x € 328 =) € 6.560 aan griffierechten geheven.
In de onder 1.3 vermelde brief van 27 oktober 2014 heeft belanghebbende onder meer het volgende aan de rechtbank bericht:
“Hierbij deel ik u mede, dat ik mijn beroepschrift intrek, omdat overeenstemming is bereikt met de gemeente Castricum over de WOZ-waarden van 72 objecten. Tevens is met de gemeente Castricum overeenstemming bereikt over het vergoeden van de taxatierapporten.
Met de gemeente Castricum is echter geen overeenstemming bereikt over het vergoeden van de door u geheven griffierechten. De gemeente Castricum heeft te kennen gegeven slechts eenmaal de griffierechten te willen vergoeden van € 328,-.
Ik verzoek uw rechtbank daarom om gelijktijdig met het intrekken van mijn beroepschrift – op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht – de gemeente Castricum te veroordelen in de kosten inzake de door u geheven griffierechten van 20 x € 328,- met een totaalbedrag van € 6.560,-.”
3 Beoordeling
De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’) omtrent het verzoek van belanghebbende als volgt overwogen en beslist:
“1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser tegemoet is gekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. De rechtbank stelt vast dat de beroepen zijn ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiseres en eiseres tegelijk met de intrekking van de beroepen heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. De rechtbank zal het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen afwijzen omdat eiseres geen kosten heeft gespecificeerd die ingevolge het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen.
5. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiseres betaalde griffierecht ad € 6.560,- (20 x € 328,-) te worden vergoed door verweerder.
Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten af.”
De grieven van de heffingsambtenaar in hoger beroep zijn gericht tegen overweging 5 van de uitspraak van de rechtbank. Aangezien één bezwaarschrift is ingediend tegen de waardebeschikkingen inzake 72 objecten die alle op één biljet zijn vermeld, is volgens de heffingsambtenaar sprake van één bezwaar; de heffingsambtenaar heeft hierbij gewezen op het (voor de toepassing van artikel 8:75 Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht gewezen) arrest HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0892, BNB 2012/292. Nu bovendien één beroepschrift is ingediend tegen de uitspraken op bezwaar inzake de 72 objecten, is er volgens de heffingsambtenaar sprake van één zaak en kan slechts één keer griffierecht worden geheven ad € 328. De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en verzoekt het Hof hem te veroordelen tot het vergoeden van (slechts) éénmaal griffierecht ad € 328.
Belanghebbende heeft zich ter zitting in hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het Hof en heeft – evenals de heffingsambtenaar – verzocht om een gemotiveerde beslissing over de vraag of in een situatie als de onderhavige, waarin één beroepschrift wordt ingediend inzake meer besluiten en waarin het beroep wordt gesplitst in meer zaken, het te heffen griffierecht al dan niet beperkt dient te blijven tot het griffierecht voor één zaak.
Het Hof stelt bij zijn beoordeling het volgende voorop. Op grond van artikel 26a, eerste lid, respectievelijk artikel 26b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is het mogelijk om één bezwaarschrift in te dienen tegen (al dan niet in één biljet verenigde) besluiten, en om één beroepschrift in te dienen tegen meerdere (al dan niet in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar. Indien de uitspraken op bezwaar geen betrekking hebben op samenhangende besluiten, kan de rechtbank op de voet van artikel 8:14 Awb overgaan tot splitsing. In de wetsgeschiedenis is hierover onder meer het volgende opgemerkt (Wet herziening van het fiscale procesrecht, NnavV, Kamerstukken II 1997/98, 25 175, nr. 5, blz. 12):
“Artikel 8:14 Awb geeft de rechter ook de bevoegdheid om gevoegde zaken te splitsen. Bij splitsing moet men vooral denken aan de gevallen waarbij één appellant in één beroepschrift opkomt tegen twee of meer afzonderlijke uitspraken op bezwaar die geen of weinig verwantschap met elkaar hebben. (…) De rechter kan de zaken splitsen. De zaken krijgen daardoor een gescheiden behandeling. Alsdan is de appellant tweemaal of meermalen griffierecht verschuldigd (artikel 8:41, eerste lid, Awb). Samenhangende zaken betreffen besluiten die voortvloeien uit of zijn gegrond op hetzelfde feit of eenzelfde feitencomplex. Voor de afdoening van deze zaken dient de rechter hetzelfde feit of hetzelfde feitencomplex vast te stellen en te waarderen. Besluiten vertonen geen samenhang – afgezien van de omstandigheid dat zij gericht zijn tot één geadresseerde –, wanneer zij het gevolg zijn van feiten en omstandigheden die wat aard en tijd betreft niet aan elkaar zijn gerelateerd.”
De (al dan niet op verzoek van partijen) genomen beslissing van de rechtbank tot voeging of splitsing betreft een discretionaire bevoegdheid van de rechtbank (zie artikel 8:14, eerste lid, Awb: de rechtbank ‘kan’ zaken voegen dan wel splitsen) en is een tussenbeslissing waartegen geen zelfstandig hoger beroep openstaat.
In casu zijn de beroepen door belanghebbende ingetrokken, omdat de heffingsambtenaar (gedeeltelijk) aan de grieven van belanghebbende is tegemoetgekomen. In artikel 8:41, zevende lid, Awb is hierover het volgende bepaald: “Indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, vergoedt het bestuursorgaan aan de indiener het door deze betaalde griffierecht.” De vergoeding van het griffierecht is alsdan derhalve een zaak van het bestuursorgaan; in de parlementaire geschiedenis is hierover opgemerkt dat de terugbetaling zo spoedig mogelijk na de intrekking van het beroep moet plaatsvinden (MvT, Kamerstukken II 1991/92, 22495, nr. 3, blz.. 126). Een belanghebbende kan de naleving van een desbetreffende verplichting van het bestuursorgaan uitsluitend bij de burgerlijke rechter afdwingen. De bestuursrechter heeft in deze situatie niet de bevoegdheid over de vergoeding van het griffierecht een beslissing te nemen (vgl. onder meer CRvB 9 augustus 1994, nr. ABW94/8, ECLI:NL:CVRB:1994:ZB0828, ABRvS 21 maart 1997, ABkort 1997, 253 en Hof Amsterdam 2 april 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BD4335).
De rechtbank heeft in het dictum van haar onder 3.1 geciteerde uitspraak dan ook terecht uitsluitend een beslissing genomen over het door belanghebbende ingediende verzoek tot vergoeding van proceskosten; de rechtbank heeft de onder 2.7 weergegeven brief van belanghebbende redelijkerwijs ook niet anders kunnen opvatten dan als een op de voet van artikel 8:75a Awb ingediend verzoek. Hieraan doet niet af dat belanghebbende verzoekt tot veroordeling "in de kosten inzake de door u geheven griffierechten”, omdat belanghebbende dit verzoek met zoveel woorden baseert op artikel 8:75a Awb. Tot de op grond van deze bepaling te vergoeden kosten behoren wel de proceskosten, maar niet de door belanghebbende betaalde griffierechten, zodat de rechtbank (nu overigens niet is gebleken van op de voet van artikel 8.75a Awb voor vergoeding in aanmerking komende kosten) het verzoek van belanghebbende heeft afgewezen. De heffingsambtenaar heeft overweging 5 van de uitspraak ten onrechte opgevat als een voor hoger beroep vatbare beslissing van de rechtbank; deze overweging bevat naar ’s Hofs oordeel niet meer dan een (correcte) weergave van de hiervoor besproken wettelijke regeling, welke overweging (terecht) niet terugkomt in het dictum van de uitspraak.
Gelet op het onder 3.6 en 3.7. overwogene dient de conclusie te luiden dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar is gericht tegen een tussenoverweging van de rechtbank die geen voor hoger beroep vatbare beslissing bevat. Aangezien de rechtbank het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van kosten heeft afgewezen, bestaat voor de heffingsambtenaar niet de mogelijkheid dat in hoger beroep een voor hem gunstiger beslissing kan worden verkregen, zodat het hoger beroep van de heffingsambtenaar wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Van de heffingsambtenaar zal op de voet van artikel 8:109, tweede lid, Awb griffierecht worden geheven voor het instellen van hoger beroep.