Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-11-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5220, 16/00044

Gerechtshof Amsterdam, 29-11-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5220, 16/00044

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 november 2016
Datum publicatie
21 december 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:5220
Formele relaties
Zaaknummer
16/00044

Inhoudsindicatie

Niet in geschil is dat de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is, nu geen aangifte is ingediend. De vraag is of er sprake is van een redelijke schatting. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur niet naar willekeur heeft gehandeld door zich te baseren op de (gecorrigeerde) kasopstelling die in het kader van het sfo door het OM is opgesteld, het ontnemingsvonnis van de strafrechter en het omzetgegeven uit de aangifte omzetbelasting (4e kwartaal 2008). Nu de inspecteur zich in hoger beroep zich heeft geconformeerd aan de door het OM in de ontnemingsprocedure gecorrigeerde kasopstelling, volgt vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning.

Uitspraak

kenmerk 16/00044

29 november 2016

uitspraak van derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. R. Zilver (Ausma De Jong Advocaten) te Utrecht

tegen

de uitspraak van 24 december 2015 in de zaak met kenmerk HAA 14/3178 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 30 december 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.000. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikkingen een verzuimboete opgelegd van € 226 en is € 2.924 heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 18 juni 2013, de aanslag en de boete gehandhaafd

1.3.

Het tegen deze uitspraken ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 februari 2016, aangevuld bij brief van 2 maart 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld; in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als eiser en de inspecteur als verweerder.

“1. Eiser woont te [plaats 1] , op het adres [adres] . Op dit adres is ook woonachtig zijn partner [A] (hierna: de partner).

2. In september 2009 is een strafrechtelijk onderzoek gestart onder leiding van de officier van justitie van het arrondissement Haarlem, genaamd 12YM Kever. Aanleiding voor dit onderzoek waren drie processen-verbaal van het Bureau Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid. Uit deze processen-verbaal blijkt onder andere dat eiser samen met zijn vader [B] en zijn broer [C] op grote schaal in ‘natte’ en ‘droge’ wiet handelde.

3. Naar aanleiding van dit onderzoek is eiser bij arrest van 9 maart 2012 in hoger beroep door de strafkamer van het gerechtshof Amsterdam veroordeeld. Het arrest van het gerechtshof luidt, voor zover van belang in deze zaak:

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

hij op tijdstippen in de periode van 5 november 2009 tot en met 1 februari 2010 te [plaats 1] en [plaats 2] , in elk geval te Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, telkens een grote hoeveelheid hennep, terwijl verdachte en één van zijn mededaders bovenomschreven feiten hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf;

2. hij op tijdstippen gelegen in de periode 5 november 2009 tot en met 1 februari 2010 te [plaats 1] en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, die bestond uit een samenwerkingsverband van verdachte en natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het in de uitoefening van een beroep of bedrijf verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;

3.

hij op tijdstippen gelegen in de periode van 19 december 2005 tot en met 1 februari 2010, te [plaats 1] en elders in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte telkens

van onderstaande voorwerpen de werkelijke aard en/of herkomst verhuld,

onderstaand(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt, te weten

- een personenauto, te weten een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] )

- een quad (Yamaha [merk] 2009);

- geldbedrag(en) van ongeveer (in totaal) 8.400 euro (contante stortingen) en/of

- sieraden en/of horloges (van o.a. het merk Breitling en/of Audemars Piquet)

terwijl verdachte telkens wist dat die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;

4.

hij op 1 februari 2010 te [plaats 1] een busje met cs-spray (opschrift: euro paralisant, original CS-gas BODY GUARD), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.

(…)

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

(…)

het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.

het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijven als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet.

het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

het onder 4 bewezen verklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.

(…)”

In dit arrest is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden.

4. Naast het strafrechtelijk onderzoek is door het Bureau Financiële Recherche van de regiopolitie Kennemerland een strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna: sfo) ten name van eiser uitgevoerd. Dit onderzoek vond plaats ter zake van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, gegenereerd door eiser in de periode 1 januari 2005 tot en met 1 februari 2010 en het vaststellen van vermogensbestanddelen in verband met eventuele verhaalsmogelijkheden. Volgens het proces-verbaal van het sfo, gedagtekend 5 januari 2012, heeft eiser in genoemde periode vermoedelijk een wederrechtelijk voordeel genoten van ten minste € 219.683,75.

5. Volgens informatie aanwezig bij de Belastingdienst dreef eiser in 2008 een klussenbedrijf. De omzet van dit bedrijf in 2008 bedroeg € 20.600.

6. Volgens gegevens van de Belastingdienst had eiser noch de partner noemenswaardige bezittingen.

7. Voor het jaar 2008 is eiser een aangiftebiljet ib/pvv uitgereikt. Ook na daartoe te zijn aangemaand en herinnerd heeft eiser voor dat jaar geen aangifte ib/pvv gedaan.

8. Met dagtekening 30 december 2011 is eiser de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 70.000.”

2.1.2.

Nu partijen tegen deze feiten geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof van deze feiten uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.

2.2.

Blijkens een vonnis van de rechtbank (Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf) van 19 april 2016 in de ontnemingsprocedure (artikel 36e Wetboek van Strafrecht) tegen belanghebbende is het bedrag waarop het, door belanghebbende verkregen, wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vastgesteld op € 166.605,18.

3 Geschil in hoger beroep

In geschil is evenals voor de rechtbank of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de inspecteur de vaststelling van het belastbaar inkomen op een redelijke schatting heeft gebaseerd. Tussen partijen is niet in geschil dat de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing