Gerechtshof Amsterdam, 16-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:565, 13/00663 tot en met 13/00672
Gerechtshof Amsterdam, 16-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:565, 13/00663 tot en met 13/00672
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 16 februari 2016
- Datum publicatie
- 24 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:565
- Zaaknummer
- 13/00663 tot en met 13/00672
Inhoudsindicatie
Beroepen zijn door de rechtbank wegens gebrek aan belang terecht niet-ontvankelijk verklaard, nu de belastingaanslagen reeds bij uitspraak op bezwaar tot nihil zijn verminderd. Een verzoek om vergoeding van immateriële schade dient desondanks wel te worden behandeld. In dezen is voor het toekennen daarvan geen grond aanwezig. Verder heeft de rechtbank de juiste wegingsfactor toegepast.
Uitspraak
Kenmerken 13/00663 tot en met 13/00672
16 februari 2016
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh),
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 12/4213 tot en met 12/4215 en 12/4217 tot en met 12/4223 van de rechtbank Noord- Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
(mr. B. Swart).
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen (jaren 1990 en 1991) en aanslagen (jaren 2001 tot en met 2008) in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) en in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd (in de tabellen en ook overigens hierna wordt onder ‘boete’ mede verstaan ‘de verhoging al of niet na – gedeeltelijke – kwijtschelding’):
Jaar |
IB |
Boete |
||
Belastbaar inkomen |
uit werk en woning |
uit sparen en beleggen |
||
1990 |
f 95.695 |
f 13.536 |
||
2001 |
€ 48.269 |
€ 14.735 |
€ 4.420 |
|
2002 |
€ 53.261 |
€ 14.735 |
€ 4.420 |
|
2003 |
€ 52.425 |
€ 15.082 |
€ 4.524 |
|
2004 |
€ 55.927 |
€ 15.714 |
€ 4.714 |
|
2005 |
€ 53.732 |
€ 16.256 |
€ 4.876 |
|
2006 |
€ 57.857 |
€ 16.760 |
€ 5.028 |
|
2007 |
€ 60.927 |
€ 1.494 |
€ 448 |
|
2008 |
€ 60.412 |
€ 17.290 |
€ 5.187 |
Jaar |
VB |
Boete |
Belastbaar vermogen |
||
1991 |
f 458.000 |
f 3.664 |
Voormelde (navorderings)aanslagen en boeten zijn opgelegd met dagtekening 31 december 2002 (IB 1990 en VB 1991), 31 december 2004 (IB 2001 en 2002), 29 december 2006 (IB 2003 en 2004), 22 december 2008 (IB 2005 en 2006), 31 december 2010 (IB 2007) en 3 mei 2011 (IB 2008).
Na tegen de hiervoor gemelde (navorderings)aanslagen en tegen de boetebeschikkingen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 27 juli 2012, de navorderingsaanslagen IB 1990 en VB 1991 (inclusief de daarbij behorende verhogingen) vernietigd en de overige aanslagen en boeten verminderd tot de volgende bedragen:
Jaar |
IB |
Boete |
||
Belastbaar inkomen |
uit werk en woning |
uit sparen en beleggen |
||
2001 |
€ 48.269 |
€ 811 |
€ 145 |
|
2002 |
€ 53.261 |
€ 717 |
€ 129 |
|
2003 |
€ 52.425 |
€ 727 |
€ 130 |
|
2004 |
€ 55.927 |
€ 739 |
€ 132 |
|
2005 |
€ 53.732 |
€ 383 |
€ 73 |
|
2006 |
€ 57.857 |
€ 24 |
€ 4 |
|
2007 |
€ 60.927 |
€ 0 |
€ 0 |
|
2008 |
€ 60.412 |
€ 0 |
€ 0 |
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroepen ingesteld. Bij uitspraak van 26 september 2013 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
verklaart het beroep inzake de boetebeschikking voor het jaar 2005 gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar van 27 juli 2012 voor zover het deze boete betreft;
vermindert de boetebeschikking voor het jaar 2005 tot € 57;
bevestigt de uitspraak op bezwaar betreffende de aan eiser opgelegde aanslag ib/pvv 2005 voor het overige;
verklaart de beroepen inzake de navorderingsaanslagen ib/pvv 1990 en vb 1991 niet-ontvankelijk;
verklaart de beroepen inzake de navorderingsaanslagen ib/pvv 2001 tot en met 2008 ongegrond;
wijst het verzoek om immateriëleschadevergoeding af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep van € 944;
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.”
De tegen deze uitspraak door belanghebbende (in één geschrift) ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 1 november 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“2.1. In 1994 hebben (ex-)medewerkers van de Kredietbank Luxemburg in Luxemburg documenten en microfiches van deze bank ontvreemd.
Op 27 oktober 2000 zijn de gegevens die betrekking hebben op de microfiches door de Belgische autoriteiten op basis van richtlijn 77/799/EEG in het kader van een spontane uitwisseling van inlichtingen aan het (Nederlandse) Ministerie van Financiën verstrekt.
Op de microfiches stonden gegevens van twee rekeningen met nummer 123052 op naam van eiser en zijn toenmalige echtgenote. Per 31 januari 1994 stonden op de rekeningen twee saldi met een totaal bedrag van ƒ 231.571.
Op 9 juli 2002 heeft verweerder eiser verzocht informatie te verschaffen over een in het buitenland aangehouden bankrekening. Eiser is daarbij verzocht een daartoe bijgevoegde verklaring in te vullen en deze te retourneren. Naar aanleiding daarvan is tussen eiser en verweerder diverse malen gecorrespondeerd.
Eiser heeft de gevraagde informatie niet verstrekt. Verweerder heeft daarop ter behoud van rechten de navorderingsaanslagen vb 1991 en ib/pvv 1990 vastgesteld naar een geschat bedrag.
Eiser heeft aangifte ib/pvv voor de jaren 2001 tot en met 2008 gedaan. Verweerder heeft naar aanleiding van de aangiftes op 8 november 2004 (2001 en 2002), op 27 oktober 2006 (2003 en 2004), op 10 juli 2008 (2005 en 2006) en op 15 december 2010 (2007 en 2008) een voornemen tot afwijking van de aangifte en kennisgeving boete (als bedoeld in artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna: AWR, tekst 2008 en eerder) verzonden. Bij brieven van 31 december 2004 (2001 en 2002), van 20 december 2006 (2003 en 2004), van 22 december 2008 (2005 en 2006) en van 31 december 2010 (2007 en 2008) heeft verweerder aan eiser een mededeling (als bedoeld in artikel 67g van de AWR) verzonden.
Op 6 januari 2003 heeft eiser pro forma bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen vb 1991 en ib/pvv 1990 en heeft hij verzocht om uitstel voor de motivering van het bezwaar. Bij brief van 29 januari 2003 heeft eiser ingestemd met het voorstel van verweerder d.d. 28 januari 2003 om het bezwaar aan te houden totdat onherroepelijk uitspraak zou zijn gedaan in soortgelijke procedures.
Op 2 februari 2005 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslagen ib/pvv 2001 en 2002. Op 9 februari 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslagen ib/pvv 2003 en 2004. Op 22 januari 2009 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslagen ib/pvv 2005 en 2006. Op 2 februari 2011 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslag ib/pvv 2007 en op 8 juni 2011 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslag ib/pvv 2008. In deze bezwaarschriften heeft eiser eveneens verzocht uitstel van motivering te verlenen en zich akkoord verklaard met aanhouding van het bezwaar totdat onherroepelijk zou zijn beslist op de in 2.6.1 genoemde soortgelijke procedures alsmede in de procedures van eiser bij het Gerechtshof te Amsterdam (met o.a. kenmerk BK-04/02830).
Op 8 maart 2012 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij onder meer naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2012, nrs. 10/05100 en 11/01420 (de procedures over de aan eiser opgelegde navorderingsaanslagen ib/pvv 1991-2000 en vb 1992-2000) het aanhouden van de bezwaren niet langer noodzakelijk acht. Verweerder heeft eiser daarop verzocht de bezwaren te motiveren en rekeningafschriften met betrekking tot de jaren 2006 tot en met 2008 te verstrekken.
Vervolgens hebben eiser en verweerder mondeling overleg gehad waarin is besloten dat verweerder zal uitgaan van een door eiser opgesteld saldo-overzicht (bijlage 75 bij het verweerschrift) dat de gemachtigde in december 2007 in het kader van een procedure voor andere jaren aan het gerechtshof heeft toegestuurd. Voorts heeft verweerder op 28 maart 2012 op verzoek van eiser een vaststellingsovereenkomst opgemaakt in het kader van een compromis met betrekking tot de nog lopende bezwaarschriften.
Verweerder heeft op 16 mei 2012 op verzoek van eiser een gewijzigde vaststellingsovereenkomst opgemaakt voor alle in geschil zijnde belastingjaren. Op 15 juni 2012 heeft verweerder opnieuw op verzoek van eiser een gewijzigde vaststellingsovereenkomst opgemaakt.
Op 5 juli 2012 heeft eiser meegedeeld de vaststellingsovereenkomst niet te zullen ondertekenen.
Bij brief van 19 juli 2012 heeft verweerder aan eiser meegedeeld de navorderingsaanslagen vb 1991 en ib/pvv 1990 te zullen vernietigen en voor de aanslagen ib/pvv 2001-2008 uit te zullen gaan van de eerder gemaakte berekeningen (die als bijlage bij de concept-vaststellingsovereenkomst van 15 juni 2012 waren gevoegd).”
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of, en zo ja: tot welk bedrag, belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade.
Tevens is in geschil de hoogte van de door de rechtbank aan belanghebbende toegekende proceskostenvergoeding.
In hoger beroep is de door de rechtbank tot € 57 verminderde boete met betrekking tot de IB over het jaar 2005 niet in geschil.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.