Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-01-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:571, 14/00900

Gerechtshof Amsterdam, 28-01-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:571, 14/00900

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 januari 2016
Datum publicatie
24 februari 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:571
Zaaknummer
14/00900
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 26

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft in een eerdere procedure de WOZ-beschikking vernietigd wegens onjuiste objectafbakening. In een latere procedure is het Hof met de rechtbank van oordeel dat de uitspraak geen terugwijzing was, maar dat die procedure is geëindigd nu belanghebbende geen hoger beroep heeft ingesteld. Met haar bezwaren tegen de nieuwe WOZ-beschikking heeft belanghebbende een nieuwe procedure gestart en dat de heffingsambtenaar het bezwaar dat strekt tot kostenvergoeding voor de oorspronkelijke bezwaarprocedure terecht heeft afgewezen.

Uitspraak

kenmerk 14/00900

28 januari 2016

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. W.H. van Zundert (advocaat te Rotterdam)

tegen

de uitspraak in de zaak met kenmerk ALK 13/858 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 22 oktober 2014 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Helder, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ-beschikking) met dagtekening 31 maart 2011 de waarde van de onroerende zaak [A-straat 2] te [Z] voor het kalenderjaar 2009 vastgesteld op € 350.000.

1.1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen met dagtekening 28 maart 2011 de aanslagen onroerendezaakbelastingen met betrekking tot de onroerende zaak [A-straat 4] te [Z] voor de jaren 2004 tot en met 2008 verminderd tot nihil.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van kosten van bezwaar bij brief van 25 juli 2011 afgewezen.

1.3.

Bij uitspraak van 22 oktober 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de onder 1.1.1 vermelde beschikking van 31 maart 2011 en niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking heeft op de onder 1.1.2 vermelde verminderingsbeschikkingen van 28 maart 2011.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 december 2014. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’) de navolgende feiten vastgesteld:

“1. Verweerder heeft bij beschikking met dagtekening 28 februari 2009 de WOZ-waarde van de onroerende zaken [A-straat 2] en [A-straat 4] te [Z] voor het kalenderjaar 2009 vastgesteld op respectievelijk € 314.000 en € 105.000.

2. Eiser heeft op 10 april 2009 daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 2 oktober 2009 uitspraak op bezwaar gedaan. Namens eiser heeft zijn gemachtigde daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld bij brief van 22 oktober 2009. Het beroep had onder meer betrekking op de objectafbakening. De uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 27 januari 2011 (Zaaknummer: 09/2739 WOZ) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“(…)

8. Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en de uitspraak op bezwaar worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 16, sub d, van de Wet WOZ. Nu een onjuiste objectafbakening niet in bezwaar of beroep kan worden aangepast omdat het object bij de beschikking van 28 februari 2009 te klein is afgebakend, zal de rechtbank tevens de WOZ-beschikking in zoverre herroepen. Verweerder moet voor het juist afgebakende object een nieuwe waardebeschikking afgeven (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 9 mei 2003, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer LJN AD6058).

9. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092,50,00 [€ 1.092,50]. Hierbij heeft de rechtbank voor het opstellen van het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en voor het verschijnen ter nadere zitting een half punt en het gewicht aangemerkt als gemiddeld. (…)

Beslissing

De rechtbank,

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- herroept de beschikking van 28 februari 2009;

- verklaart het bezwaar tegen de beschikking van verweerder van 2 oktober 2009 alsnog gegrond;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.092,50 en reiskosten ten bedrage van € 17,60;

- bepaalt dat de betaling van € 17,60 dient te worden gedaan aan eiser;

- bepaalt dat de betaling van € 1.092,50 dient te worden gedaan aan de griffier;

- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 41,00 vergoedt.

(…)”

3. Eiser heeft bij brief van 20 mei 2010 een verzoek gedaan om herziening van de aanslagen die ter zake van de onroerende zaak [A-straat 4] over de jaren 2000 tot en met 2008 zijn opgelegd. Verweerder heeft dit verzoek opgevat als een bezwaarschrift tegen die aanslagen en het bezwaar op 2 juni 2010 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser heeft daarop bij brief van 14 juli 2010 bezwaar aangetekend wegens het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek van 20 mei 2010 en gelijktijdig beroep bij de rechtbank ingesteld. De uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 27 januari 2011 (Zaaknummer: 10/1833 WOZ) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“(…)

9. Nu het beroep gegrond is, zal de rechtbank de heffingsambtenaar opdragen om binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak alsnog te beslissen op het door eiser ingediende bezwaar [wegens het uitblijven van een beslissing op eisers verzoek van 20 mei 2010] c.q. te beslissen op het verzoek om herziening.

10. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld van € 1.092,50;

Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en een halve punt voor de nadere zitting. Het gewicht van de zaak is aangemerkt als gemiddeld. (…)

Beslissing

De rechtbank,

- verklaart het beroep gegrond;

- gelast de verweerder binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak, een beslissing te nemen op het door eiser ingediende verzoek om herziening;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.092,50;

- wijst de gemeente Den Helder aan als rechtspersoon die dit bedrag aan eiser moet vergoeden;

- bepaalt dat de gemeente Den Helder het door eiser betaalde griffierecht van € 41,00 aan deze vergoedt.

(…)”

4. Verweerder schrijft naar aanleiding van de uitspraken van de rechtbank Alkmaar in zijn brief van 14 maart 2011 – voor zover hier van belang – het volgende:

“(…)

Op 10 maart heeft met u en uw advocaat, de heer Van Zundert, overleg plaatsgevonden over de afhandeling van deze zaken.

Over 2009, procedurenummer 2009 / 2739 WOZ 114, is in overeenstemming met de uitspraak de opgelegde beschikking van het WOZ objecten [A-straat 2] en [A-straat 4] vernietigd.

De beschikking en de aanslag worden in overeenstemming met de uitspraak opnieuw opgelegd.

De waarde van het object [A-straat 2] wordt voor 2009 met inachtneming van de inmiddels opgemaakte taxatierapporten vastgesteld op € 350.000,--.

(…)

Met betrekking over de eerdere belastingjaren, procedurenummer 2010 / 1833 heeft de Rechtbank bepaald dat de gemeente binnen zes weken een beslissing dient te nemen over het verzoek tot herziening van de aanslagen over de jaren 2000 tot 2008.

Over deze eerdere belastingjaren besluit ik u de beschikkingen en de opgelegde bedragen van het object [A-straat 4] volledig te vernietigen en in te trekken over de jaren 2004 tot en met 2008. Dit houdt dan in dat van deze jaren uitsluitend de reeds opgelegde aanslagbedragen van het woongedeelte met huisnummer [A-straat 2] voor uw rekening komt. (…)”

5. Verweerder heeft vervolgens met dagtekening 28 maart 2011 en 31 maart 2011 de verminderingsbeschikkingen voor de onroerende zaak [A-straat 4] respectievelijk de waardebeschikking voor de onroerende zaak [A-straat 2] vastgesteld.

6. Eiser heeft tegen de uitspraken van de rechtbank Alkmaar van 27 januari 2011 geen hoger beroep ingesteld.”

2.2.1.

Nu in hoger beroep tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.

2.2.2.

In aanvulling hierop stelt het Hof de navolgende feiten vast.

2.3.

De gemachtigde heeft bij brief van 22 maart 2011 gereageerd op de in de brief van de heffingsambtenaar van 14 maart 2011 vervatte beslissingen. In zijn brief heeft de gemachtigde onder meer het volgende geschreven:

“Voorts is het zo dat u in uw beslissing van 14 maart 2011 volgens mij ten onrechte ervan uit bent gegaan dat dit geen beslissing op bezwaar is, maar een primaire beslissing. (…) Met betrekking tot beide zaken heb ik in de eerdere fase van de procedure bezwaar aangetekend, en deze bezwaren zijn uiteindelijk gegrond verklaard. Ik heb in beide oorspronkelijke bezwaarschriften gevraagd om toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand volgens het gebruikelijke tarief. Ten onrechte heeft u derhalve geen vergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand, terwijl ik daarom toentertijd wel gevraagd heb (…).”

2.4.

Partijen hebben vervolgens schriftelijk verder gecorrespondeerd over belanghebbendes verzoeken om kostenvergoeding. Bij brief van 22 juni 2011 heeft de gemachtigde – voor zover hier van belang – het volgende aan de heffingsambtenaar medegedeeld:

“Ik ben thans van mening dat mijn brief van 22 maart 2011 als een bezwaar opgevat moet worden tegen uw beslissing van 14 maart jl. (…). Aan dit bezwaar bent u gedeeltelijk tegemoetgekomen, met uitzondering van het bezwaar ten aanzien van een vergoeding voor de kosten. (…) Ik verzoek u een en ander als bezwaar in behandeling te nemen.”

2.5.

Bij brief van 25 juli 2011 heeft de heffingsambtenaar onder andere het volgende geschreven aan de gemachtigde:

“In mijn brief van 20 april 2011 (…) heb ik reeds aangegeven dat de vergoeding van de kosten voor beide procedures (…) heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de uitspraken van 27 januari 2011 van de rechtbank te Alkmaar. (…) Wel is er in voormelde brief aangegeven dat er vanuit klantgerichtheid onverplicht een bedrag van € 218,-- aan u wordt betaald als coulance. (…) Ik zie dan ook geen reden aan uw verzoek voor het vergoeden van kosten ten bedrage van € 1.748,-- (…) te voldoen. (…) Over de door u nogmaals geclaimde kosten van de eerdere beroepsprocedures heb ik u al bericht bij brief van 20 april 2011.”

2.6.

Bij brief van 28 juli 2011 heeft de gemachtigde – voor zover hier relevant – als volgt op het schrijven van 25 juli 2011 gereageerd:

“Cliënt is het ermee eens dat ten onrechte door u niet een hogere vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand is toegekend (…). (…) Het is vreemd dat u het bezwaar (…) feitelijk niet behandelt. Er is sprake van een fictieve weigering om een beslissing op bezwaar te nemen. (…) Ik verzoek u het bezwaar tegen deze fictieve weigering met spoed te behandelen.”

2.7.

Bij faxbericht van 15 juli 2013 heeft de gemachtigde onder meer het volgende aan de heffingsambtenaar medegedeeld:

“U weigert categorisch het bezwaar correct te behandelen. (…) Gelet op uw opvatting verzoek ik u thans:

- alsnog tot afhandeling van het door mij ingediende bezwaarschrift over te gaan (…), ofwel

- mijn brief van 28 juli 2011 als een aan de verkeerde instantie gericht beroepschrift door te zenden naar de rechtbank te Alkmaar.”

2.8.

Vervolgens heeft de heffingsambtenaar de onder 2.6 vermelde brief van 28 juli 2011 als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is uiteindelijk uitsluitend in geschil of belanghebbende recht heeft op kostenvergoeding voor rechtsbijstand voor de in de onderdelen 2 en 3 van de uitspraak van de rechtbank genoemde bezwaarprocedures (hierna ook: de oorspronkelijke bezwaarprocedures). Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde verklaard zijn overige grieven, over (het niet-nemen van een beslissing inzake) ingebrekestellingen en verzoeken tot het verbeuren van dwangsommen, in te trekken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing