Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-12-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5811, 15/00262

Gerechtshof Amsterdam, 01-12-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5811, 15/00262

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 december 2016
Datum publicatie
15 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:5811
Zaaknummer
15/00262

Inhoudsindicatie

Het Hof is van oordeel dat geen sprake is van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling tussen enerzijds auto’s die onder het ‘20%-bijtellingsregime vallen’ - in dit geval de Lexus die belanghebbende aan haar werknemer ter beschikking stelt - en anderzijds zogenaamde plug-in-hybride auto’s (met een 7%-bijtellingsregime). Geen strijd met artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM (het discriminatieverbod), in samenhang met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.

Uitspraak

kenmerk 15/00262

1 december 2016

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , te [Z] , belanghebbende,

tegen

de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 14/2462 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 3 april 2015 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 februari tot en met 28 februari 2014 op 18 maart 2014 € 6.231 aan loonbelasting/premie volksverzekering (hierna: loonheffing) afgedragen. Bij brief van 7 april 2014 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen € 442 van voornoemde afdracht.

1.2.

Bij uitspraak van 12 mei 2014 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 3 april 2015 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij de griffie van het Hof ingekomen op 18 mei 2015. Bij brief van 19 mei 2015, ingekomen bij het Hof op 20 mei 2015, is het hoger beroepschrift nader gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1. Eiseres is houder van een Lexus IS 300H met kenteken [kenteken] (Hof: hierna: de Lexus). (De Lexus) betreft een full-hybride auto. (De Lexus) is op 3 februari 2014 op naam van eiseres gesteld. In het kentekenregister staat vermeld dat de CO2-uitstoot van (de Lexus) 103 gram per kilometer bedraagt. De cataloguswaarde van (de Lexus) volgens de dienst wegverkeer (RDW) bedraagt € 44.564.

(De Lexus) is door eiseres ter beschikking gesteld aan haar enige werknemer, [S] [Hof: hierna [S] ].

(De Lexus) wordt mede voor privé-doeleinden gebruikt.”

2.2.

Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat het Hof ook van die feiten uit.

3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen:

2. In geschil is of het voordeel van het privé-gebruik van (de Lexus) naar het juiste bedrag is vastgesteld.

3. Tussen partijen is niet in geschil dat de cataloguswaarde van (de Lexus) volgens de RDW € 44.564 is. Evenmin is in geschil dat de CO2-uitstoot van (de Lexus) op grond van de in artikel 13 bis, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) genoemde EG-richtlijn 103 gram per kilometer bedraagt. Gelet op deze CO2-uitstoot is naar het oordeel van de rechtbank de bijtelling voor het privégebruik van (de Lexus) op grond van artikel 13bis, derde lid, van de Wet LB terecht op 20% van de waarde van (de Lexus) gesteld.

4. Eiseres stelt dat artikel 13bis van de Wet LB strijdig is met het non-discriminatie-verbod van artikel 26 van het IVPBR, artikel 26 van het EVRM en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, omdat de CO2-uitstoot van semi-hybride auto’s (zoals bijvoorbeeld de Mitsubishi Outlander PHEV SUV en de Volvo V60 Plug-in) in de praktijk hoger is dan de in de EG-richtlijn genoemde CO2-uitstoot, nu die immers afhankelijk is van de dagelijkse keuze voor elektrisch rijden dan wel het rijden met een andere brandstof, terwijl voor deze semi-hybride auto’s de lagere bijtelling van 14% (Hof: lees 7%) geldt en voor de zuiniger auto van eiseres 20%, en dat voor die ongelijke behandeling geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.

5. De rechtbank stelt voorop dat de wetgever heeft mogen besluiten om de berekening van de motorrijtuigenbelasting (Hof: in plaats van ‘motorrijtuigenbelasting’ leest het Hof ‘heffing van loonheffing over het privé gebruik van de ter beschikking gestelde auto) afhankelijk te maken van de CO2-uitstoot. Deze keuze valt binnen de ‘wide margin of appreciation’ die de wetgever bij het heffen van belasting toekomt. In dit verband merkt de rechtbank ten overvloede op dat de Europese Unie op grond van het Kyoto Protocol op mondiaal niveau de verplichting is aangegaan om de uitstoot van CO2 aanzienlijk terug te brengen. Binnen de Europese Unie is lidstaat Nederland de verplichting aangegaan om aan de vermindering van de CO2-uitstoot een bijdrage te leveren. Mede om aan deze verplichting te kunnen voldoen, is de wetgever bevoegd om de vermindering van CO2-uitstoot fiscaal te stimuleren.

6. De wetgever heeft ervoor gekozen om de CO2-uitstoot per type voertuig (en dus niet per individueel voertuig) te testen. Gelet op het aantal auto’s dat jaarlijks voor het eerst in Nederland op de weg gaat rijden en de gestandaardiseerde en grotendeels geautomatiseerde wijze van produceren van voertuigen, is deze keuze niet van iedere redelijkheid ontbloot. Het is aannemelijk dat de voor het testvoertuig gemeten uitstoot niet significant afwijkt van die van voertuigen van hetzelfde type. Evenmin is de keuze van de wetgever van iedere redelijkheid ontbloot om niet de daadwerkelijke CO2-uitstoot van een voertuig constant of periodiek te monitoren, maar om te blijven uitgaan van de uitkomst van de test per type voertuig. De door eiseres bepleite wijze van meten en belasten zou voor een onevenredige belasting zorgen voor de instantie die deze wetgeving moet uitvoeren en hoge controlekosten met zich brengen. Een dergelijk systeem, indien al in enige mate uitvoerbaar, zou bovendien gevoeliger zijn voor manipulatie en fraude.

7. Eiseres heeft niet gesteld dat zij door de keuze van de wetgever individueel en buitensporig is geraakt. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat dit wel het geval is. De rechtbank wijst het beroep op het Eerste Protocol bij het EVRM af.

8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

4 Geschil in hoger beroep

5 Beoordeling van het geschil

6 Proceskosten

7 Beslissing