Gerechtshof Amsterdam, 07-01-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:70, 07/00005 en 08/00455 t/m 08/00467
Gerechtshof Amsterdam, 07-01-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:70, 07/00005 en 08/00455 t/m 08/00467
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 januari 2016
- Datum publicatie
- 20 januari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:70
- Zaaknummer
- 07/00005 en 08/00455 t/m 08/00467
Inhoudsindicatie
Douane. Het Hof oordeelt dat geen sprake is van schending van het beginsel van de eerbiediging van de rechten van verdediging. De Leidraad Invordering 1990 bood in casu een voldoende adequate waarborg voor opschorting van de uitvoering van de UTB’s. Met het oordeel van het Gerecht dat belanghebbende, ter zake van de voor de bestreden UTB’s ingediende verzoeken om kwijtschelding, ‘klaarblijkelijke nalatigheid’ in de zin van artikel 239 CDW kan worden verweten, staat in rechte vast dat belanghebbende een vergissing van de minister, als bedoeld in artikel 220, lid 2, onder b, CDW (zo daar sprake van zou zijn), redelijkerwijze kon ontdekken. De minister is niet gehouden om af te zien van navordering.
Uitspraak
Kenmerken 07/00005 en 08/00455 tot en met 08/00467
7 januari 2016
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op de hoger beroepen van
[X B.V.] te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 05/4908 tot en met 05/4914 en 06/4142 tot en met 06/4148 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de minister van Economische Zaken,
de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De minister heeft aan belanghebbende uitnodigingen tot betaling (hierna: UTB’s) uitgereikt voor een bedrag van € 1.696.303,17 aan antidumpingrechten:
dagtekening UTB kenmerk bedrag
13 februari 2002 0427 € 408.122,41 (Hof: 07/00005)
13 februari 2002 0426 € 273.232,14 (Hof: 08/00455)
2 mei 2002 0413 € 560.593,36 (Hof: 08/00456)
2 mei 2002 0411 € 17.152,57 (Hof: 08/00457)
2 mei 2002 0412 € 117.778,60 (Hof: 08/00458)
2 mei 2002 0410 € 116.231,80 (Hof: 08/00459)
2 juli 2002 0424 € 203.192,29 (Hof: 08/00460)
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de minister bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, gedagtekend 16 augustus 2005, de bezwaren afgewezen en de UTB’s gehandhaafd.
Belanghebbende heeft een verzoek om terugbetaling ingediend op de voet van artikel 236 van het Communautair douanewetboek (verder: CDW) voor de antidumpingrechten die zijn nagevorderd met de UTB’s genoemd onder 1.1.1. Dit verzoek is bij gecombineerde beschikking met zeven kenmerken, gedagtekend 16 augustus 2005, afgewezen:
kenmerk kenmerk bedrag
beschikking UTB
2869 0426 € 273.232,14 (Hof: 08/00461)
2873 0427 € 408.122,41 (Hof: 08/00462)
2870 0410 € 116.231,80 (Hof: 08/00463)
2871 0411 € 17.152,57 (Hof: 08/00464)
2875 0412 € 117.778,60 (Hof: 08/00465)
2874 0413 € 560.593,36 (Hof: 08/00466)
2868 0424 € 203.192,29 (Hof: 08/00467)
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de minister bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, gedagtekend 22 februari 2006, de bezwaren afgewezen.
Bij uitspraak van 4 december 2006 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen tegen de onder 1.1.2 en 1.2.2 bedoelde uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 11 januari 2007, aangevuld bij brief van 5 april 2007. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2008. Het onderzoek heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaak met kenmerk 07/00006, betreffende een afwijzende beschikking van de minister op een verzoek om terugbetaling op de voet van artikel 239 van het CDW. Het Hof heeft bij uitspraak van 18 december 2008 het hoger beroep van belanghebbende in zaak 07/00006 gegrond verklaard en de minister opgedragen het dossier aan de Europese Commissie voor te leggen op de voet van artikel 905 van de UCDW. Het Hof heeft vervolgens het hoger beroep met zaaknummer 07/0005 gesplitst in de zaaknummers 07/0005 en 08/00455 tot en met 08/00467 en deze zaken aangehouden, in afwachting van de uitkomsten van de procedure bij de Europese Commissie en de daarop volgende procedure bij het Gerecht van de Europese Unie (hierna: het Gerecht).
Het Hof heeft op 26 september 2011 van belanghebbende een kopie ontvangen van het Besluit van de Europese Commissie van 27 juli 2011, C(2011) 5208 in zaak REM 01/2010, waarin de Commissie het volgende heeft besloten: ‘De kwijtschelding van de rechten bij invoer ten belope van 1 696 303,17 euro, waarop het verzoek van het Koninkrijk der Nederlanden van 18 februari 2010 betrekking heeft, is niet gerechtvaardigd.” De minister heeft bij beschikking van 12 september 2011 het op de voet van artikel 239 CDW ingediende verzoek om terugbetaling van belanghebbende afgewezen, onder verwijzing naar voormelde beslissing van de Europese Commissie.
Belanghebbende heeft het Hof bij brief van 15 november 2011 laten weten dat tegen het onder 1.6 genoemde besluit van de Europese Commissie beroep is ingesteld bij het Gerecht. Het Hof heeft daarop besloten de onderwerpelijke zaken aan te houden, in afwachting van de uitkomst van het door belanghebbende ingestelde beroep.
Het Hof heeft partijen bij brief van 10 juni 2014 uitgenodigd voor een nader (regie)onderzoek ter zitting. De minister en belanghebbende hebben nadere stukken ingediend, door het Hof op respectievelijk 21 augustus en 26 augustus 2014 per faxbericht ontvangen. Het nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2014. Ter zitting heeft het Hof partijen meegedeeld dat de zaak zal worden aangehouden in afwachting van het onherroepelijke rechterlijke oordeel over het onder 1.6 genoemde besluit van de Europese Commissie. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is gezonden.
Bij arrest van 16 april 2015 heeft het Gerecht het beroep van belanghebbende verworpen (zaak T‑576/11, [X B.V.] /Europese Commissie). Bij brief van 10 september 2015 heeft belanghebbende het Hof meegedeeld dat geen hogere voorziening wordt ingesteld tegen het hiervoor genoemde arrest. Het nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.10 van haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’ en de minister als ‘verweerder’:
“2.1. Eiseres heeft in haar hoedanigheid van douane-expediteur in de periode 13 november 1997 tot en met 19 juli 2001 aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van het product glyfosaat, waarbij als land van oorsprong Taiwan is aangegeven. De importeur van de goederen is [A] - Portugal - (hierna: [de importeur] ). Eiseres deed de aangiften in opdracht van een in Portugal gevestigde met haar verbonden onderneming, die op haar beurt in opdracht van [de importeur] handelde. De onder 1.1 vermelde UTB's hebben betrekking op 52 aangiften ten invoer die zijn gedaan van 19 februari 1999 tot en met 19 juli 2001. [de importeur] heeft ten behoeve van de aangiften certificaten van oorsprong verstrekt die zijn afgegeven door de Taiwanese Kamers van Koophandel en welke bij de aangiften zijn gevoegd.
Het glyfosaat werd volgens facturen die bij voormelde aangiften waren gevoegd betrokken van de volgende vijf bedrijven: [bedrijf 1] ., [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5] , welke bedrijven alle gevestigd zijn in Taipei (Taiwan). Voormelde bedrijven produceren zelf geen glyfosaat; het enige in Taiwan gevestigde bedrijf dat glyfosaat produceert is [bedrijf 6] .
Alle in de UTB’s betrokken goederen zijn van oorsprong uit de Volksrepubliek China (China) en zijn ingedeeld onder post 2931 00 95 van het GDT.
[Y B.V.] heeft op 16 en 17 juli 1997 in opdracht van [de importeur] aangiften ten invoer gedaan van glyfosaat uit China. Bij deze aangiften is als aangever vermeld: " [Y B.V.] H/O [Y] forwarding [X] International (Nederland)".
Op 4 september 1997 is bij Verordening (EG) nr. 1731/97 van de Commissie een voorlopig antidumpingrecht ingesteld voor glyfosaat van oorsprong uit China. Vervolgens is op 16 februari 1998 bij verordening van de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld voor glyfosaat ingedeeld onder de GN-codes 2931 00 95 en 3808 30 27 uit China Vo. 368/98). Vanaf 26 mei 2000 is het antidumpingrecht verhoogd (Vo. 1068/00).
Op 23 oktober 1997 en op 7 november 1997 zijn door [Y B.V.] in totaal drie aangiften ten invoer gedaan in opdracht van [de importeur] van glyfosaat uit Singapore.
Op 14 december 1999 heeft de Europese Commissie een verzoek tot samenwerking (een zogenoemde AM-melding met referentie AM 99/053) aan onder meer de Nederlandse en de Portugese douaneautoriteiten gezonden, waarin - voor zover van belang - is opgenomen:
"6.3. SUSPECTED FRAUD MECHANISM :
case a- Belgium
Goods under 3808 3027 10 (glyphosate 360 G/L), declared on import in 1998 and 1999, of Taiwan origin, with certificate of origin Taiwan;
Belgian customs could establish, for several operations, that goods were delivered, in fact, in the same containers dispatched from Shanghai - China to Kaohsiung - Taiwan (...) and forwarded from Kaohsiung - Taiwan to Antwerp - Belgium (...)
(...)
7. COMPANIES INVOLVED
(...)
7.2.
WITHIN THE EC :
IMPORTERS / CONSIGNEES: declared:
(...)
- [de importeur] Portugal
(...)
13. ACTION UNDERTAKEN / ENVISAGED / PROPOSED :
13.1.
BY THE MEMEBER STATE :
OLAF asks the Member states to pay attention to litigious product imports, and to look for possible false description of goods and origin, by physical control of import checks and by controls in the companies concerned.
OLAF asks the Member States to submit copies of the commercial documents, transport documents and certificates of origin referring to the imports of declared glyphosate of Malaysia, Singapore, Thailand and Taiwan origin (1998-1999)
(...)"
Op 8 mei 2001 heeft de Europese Commissie bij Verordening (EG) nr. 909/2001 besloten tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontduiking van de vastgestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van glyfosaat uit China door verzending van dit glyfosaat vanuit Maleisië of Taiwan.
Op 30 juli 2001 is door verweerder een controle na invoer gestart bij eiseres. Bij deze controle is onder meer vastgesteld dat zich bij een drietal aangiften facturen en paklijsten bevonden die zijn opgemaakt door Chinese firma's. Deze aangiften zijn op 22 augustus 2000 gedaan. Tevens werden met betrekking tot een drietal andere aangiften facturen aangetroffen voor extra vrachtkosten. Op deze facturen is vermeld dat de containers zijn vertrokken uit Shanghai (China). De betreffende aangiften zijn op respectievelijk 8 mei, 26 juni en 24 augustus 2000 gedaan. Voor twee van bedoelde aangiften geldt dat de vrachtkostenfacturen van een latere datum zijn dan de dag van aangifte. Twee facturen, behorende bij de aangifte van 8 mei 2000, hebben als dagtekening 14 februari 2000 en 4 mei 2000.
Na onderzoek van de containerhistorie is bevonden dat in de meeste gevallen de containers zijn geladen in China en via Taiwan naar Rotterdam zijn verscheept.
Het OLAF (Office Européen de Lutte Anti-Fraude) heeft EU-missies gezonden naar Portugal en Taiwan.
In het missierapport van OLAF van 2 juni 2003 (CMS nr. IU/1998/8128) betreffende het bezoek aan Taiwan is onder meer het volgende opgenomen:
“A - Taiwan Chamber of Commerce
(...)
To obtain a certificate of origin to September 2001, it was sufficient to provide a bill of lading, for example from Kaohsiung/Netherlands, commercial documents, an application form, and a declaration as to the accuracy of the information contained in the application. Other than the information provided by the applicant, the Chamber of Commerce had no independent means of confirming the origin of the products or the accuracy of the information.
(...)
C - [bedrijf 2] :
The Community mission met the Manager of this company, Mr. CHEN, in order that he could explain the role of [bedrijf 2] in 'triangle trade'.
Mr. CHEN states that he trades with the Chinese company […] Company of Shanghai (...) The […] Company asked him to deal with the supply of the commercial documents in the name of the [bedrijf 2] company, for obtaining the bill of lading between Taiwan and the Netherlands, as well as the certificate of Taiwanese origin
Mr. CHEN provided us with certain documents proving the origin in mainland China of the Glyphosate in support of his statements (...)
Moreover, the [bedrijf 2] Company never had actual commercial links with the [de importeur] company in Portugal, although the name was listed on the documents that the ( [bedrijf 5] ) company provided."
[Rb: voetnoot 3 op pagina 13] By 'triangle trade' the commercial enterprises mean the shipment of (principally) mainland origin products through the port of Kaohsiung, transhipment in order to disguise the true origin or the real supplier of the products.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan, en stelt in aanvulling daarop het volgende vast.
Voor de betaling van de bedragen vermeld op de onder 1.1.1 genoemde UTB’s is uitstel van betaling verleend, in afwachting van de uitkomsten van de bezwaar-, beroep- en hoger beroepsprocedure.
3 Geschil in hoger beroep
Tussen partijen is in geschil of het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging is geschonden en, zo ja, of deze schending dient te leiden tot vernietiging van de bestreden UTB’s.
Voorts houdt partijen verdeeld of de minister op grond van artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW gehouden is om af te zien van navordering.
Tussen partijen is niet in geschil dat de ingevoerde goederen van Chinese oorsprong zijn en dat de nagevorderde bedragen juist zijn berekend.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.