Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:919, 15/00071

Gerechtshof Amsterdam, 04-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:919, 15/00071

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 februari 2016
Datum publicatie
16 maart 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:919
Zaaknummer
15/00071

Inhoudsindicatie

Leges omgevingsvergunning. Belanghebbende heeft zijn stelling dat de gemeente begunstigend beleid voert (dat vaststellingsovereenkomsten worden gesloten in gevallen waarin de heffing van leges conform de regels plaatsvindt, maar onredelijk uitpakt) niet aannemelijk gemaakt. Evenmin kan worden gesteld dat door de heffingsambtenaar een toezegging is gedaan de leidt tot een in rechte te honoreren vertrouwen.

Uitspraak

kenmerk 15/00071

4 februari 2016

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 15 januari 2015 in de zaak met kenmerk AMS 14/1161 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amstelveen, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 7 februari 2013 aan belanghebbende een aanslag leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning opgelegd ten bedrage van € 16.738,76. Het bedrag van de aanslag is nadien verminderd tot € 14.313,55.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 15 januari 2014, het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 15 januari 2015 ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op 19 februari 2015 en bij brief op 20 februari 2015. De Raad van State heeft met gebruikmaking van zijn doorzendplicht van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) deze geschriften doorgezonden naar het Hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft op 10 november 2015 verzocht om uitstel van het onderzoek ter zitting. De reden voor het verzoek was gelegen in het feit dat bij de Raad van State gelijktijdig met betrekking tot aanvragen voor eenzelfde omgevingsvergunning een schadestaatprocedure loopt. Dit verzoek is door het Hof afgewezen omdat deze omstandigheid onvoldoende grond vormt voor uitstel. De schadestaatprocedure houdt onvoldoende verband met de onderhavige zaak, te weten de rechtmatigheid van de opgelegde aanslag leges. De door belanghebbende aangevoerde grond weegt naar het oordeel van het Hof minder zwaar dan het algemene belang van doelmatige procesgang.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.1.

De rechtbank heeft in onderdeel 1 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.

“1.1. Op 9 december 2010 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning ten behoeve van het oprichten van een dubbel woonhuis op het perceel [adres 1] te [Q] . Verweerder heeft bij aanslag van 4 maart 2011 voor het in behandeling nemen van die aanvraag aan eiser een bedrag van € 11.526,- aan leges in rekening gebracht. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen (het college van B&W) heeft de omgevingsvergunning geweigerd. Na een procedure bij deze rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over dit besluit heeft de weigering formele rechtskracht gekregen.

1.2.

Eiser heeft op 15 november 2012 opnieuw een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend ter zake van het in 1.1 genoemde perceel. Op 7 februari 2013 is de omgevingsvergunning aan eiser verleend. Ter zake van deze aanvraag heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiser een bedrag van € 16.738,76 aan leges in rekening gebracht. Dit bedrag is verlaagd naar een bedrag van € 14.313,55.

1.3.

Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.”

2.1.2.

Over deze feitenvaststelling bestaat geen geschil, zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan. Het Hof voegt daar nog de volgende feiten aan toe.

2.2.

Als bijlage bij het hogerberoepschrift is een afdruk gevoegd van een e-mail van gemeenteambtenaar [A] , (hoofd afdeling omgevingsvergunningen en tevens heffingsambtenaar voor de leges) aan [B] (kantoorgenoot van gemachtigde van belanghebbende) van 24 maart 2014 welke betrekking heeft op de onderhavige legesaanslag. In deze e-mail schrijft de heer [A] , voor zover hier van belang, het volgende:

“Ik heb kennis genomen van uw brief van 20 maart jl. waarin [u] het verzoek doet om, op basis van een aantal argumenten, de beslissing op bezwaar van 15 januari jl. te herzien en de opgelegde leges terug te brengen tot 25% van een eerder opgelegde aanslag.

(…)

Indien er sprake is van een ondergeschikte wijziging t.o.v. een eerder goedgekeurde aanvraag, dan is de gemeente zeker bereid een vaststellingsovereenkomst op te stellen waarbij het tarief van de opgelegde leges naar beneden wordt bijgesteld. Dit hebben wij bij de derde aanvraag ook zo met uw cliënt geregeld. In de onderhavige situatie vinden wij het echter terecht dat de volledige leges zijn opgelegd en dat er voor deze nieuwe aanvraag geen gebruik is gemaakt van een vaststellingsovereenkomst. In 2012 is het Bouwbesluit gewijzigd. Dat betekent dat de nieuwe aanvraag in zijn geheel opnieuw moest worden getoetst aan wet- en regelgeving, inclusief de hierbij behorende adviezen. Wij konden en mochten geen gebruik maken van de adviezen en toetsingen uit de eerdere aanvraag. Zou er tussen de eerste en tweede aanvraag wijziging[en] zijn opgetreden in de wetgeving dan zou [uw] verzoek gerechtvaardigd zijn.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de legesaanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld. Anders dan bij de rechtbank beperkt het geschil zich nog slechts tot de vragen of:

  1. sprake is van een door de heffingsambtenaar gevoerd begunstigd beleid;

  2. de heffingsambtenaar een in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt; en

  3. toepassing van de hardheidsclausule ten onrechte achterwege is gelaten.

3.2.

Belanghebbende heeft ter zitting bij het Hof verklaard met name moeite te hebben met het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard. Dat oordeel is volgens belanghebbende in strijd met vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en kan voor belanghebbende van nadelige invloed zijn bij de door hem ingestelde schadestaatprocedure bij de Raad van State. Om die reden heeft gemachtigde het Hof voorts verzocht om wanneer het Hof belanghebbende geen gelijk geeft in zijn standpunt dat slechts sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard, zich hierover niet uit te spreken.

3.3.

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding alsmede het verhandelde ter zittingen bij de rechtbank en het Hof.

4 Oordeel rechtbank

5 Beoordeling geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing