Home

Gerechtshof Amsterdam, 25-01-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:162, 15/00806

Gerechtshof Amsterdam, 25-01-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:162, 15/00806

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
25 januari 2017
Datum publicatie
25 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:162
Zaaknummer
15/00806

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting; belanghebbende maakt niet aannemelijk dat hij aftrekbare uitgaven voor inkomensvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, aanhef en onder d van de Wet IB 2001 heeft gedaan

Uitspraak

kenmerk 15/00806

10 januari 2017

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 30 september 2015 in de zaak met kenmerk HAA 15/543 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 26 september 2014 voor het jaar 2011 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.851, en daarbij heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak van 19 december 2014 het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 30 september 2015 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 november 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur telkens zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’– de navolgende feiten vastgesteld:

“ 1. Eiser is geboren op 2 januari 1965 en is het hele jaar 2011 gehuwd geweest.

2. Eiser heeft bij de [Bank] een kapitaalverzekering, polisnummer [nummer] , afgesloten. De waarde in het economische verkeer van deze verzekering bedroeg op 1 januari 2011 € 8.457. Daarnaast had eiser in 2011 bij de [Bank] een lening ten bedrage van € 25.700.

3. Eiser heeft op of omstreeks 6 maart 2012 aangifte ib/pvv 2011 gedaan. In zijn aangifte heeft eiser € 8.457 aan premies vrijwillige bijdrage Algemene nabestaandenwet (hierna: Anw) als aftrekbare uitgaven voor inkomensvoorzieningen aangegeven. Eiser heeft in de aangifte geen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen aangegeven. Het door eiser aangegeven box 1-inkomen, tevens verzamelinkomen is € 43.394.

4. Verweerder heeft geen informatie met betrekking tot belastingjaar 2011 van door eiser betaalde premies vrijwillige bijdrage Anw, van betaalde lijfrentepremies of van het bezit van een kapitaalverzekering eigen woning of van een spaarrekening eigen woning.

5. Bij de vaststelling van de aanslag heeft verweerder de door eiser afgetrokken premies vrijwillige bijdrage Anw ad € 8.457 gecorrigeerd tot nihil. Het in de aangifte aangegeven box 1 inkomen ad

€ 43.394 is door verweerder met € 8.457 verhoogd tot € 51.851.”

2.2.

Nu partijen tegen de feitenvaststelling van de rechtbank geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

Bij het Hof is in hoger beroep in geschil of de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing