Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-05-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1785, 16/00117 en 17/00136 t/m 17/00158

Gerechtshof Amsterdam, 02-05-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1785, 16/00117 en 17/00136 t/m 17/00158

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 mei 2017
Datum publicatie
8 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:1785
Zaaknummer
16/00117 en 17/00136 t/m 17/00158
Relevante informatie
Zorgverzekeringswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 49, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 26

Inhoudsindicatie

Niet tijdig indienen bezwaar tegen inhouding inkomensafhankelijke bijdragen Zorgverzekeringswet is verschoonbaar.

Uitspraak

Kenmerken 16/00117, 17/00136 tot en met 17/00158

2 mei 2017

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hogere beroepen van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 15/2532 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

(gemachtigden H.A. Eck, P.J.G. Tiemessen en T.F.J. Reijmers).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Door belanghebbendes pensioenuitvoerder, het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (hierna: ABP), zijn in 2012 en 2013 maandelijks bedragen aan inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: bijdrage Zvw) op zijn pensioen ingehouden.

1.2.

Tot de gedingstukken behoort een brief van 3 november 2013 van belanghebbende waarin belanghebbende de inspecteur verzoekt om een bedrag van € 801 aan ‘door mij nog terug te ontvangen bijdrage zorgverzekeringswet (…) in mindering te brengen op het door mij te betalen bedrag van de aanslag inkomstenbelasting (…) 2012’.

1.3.1.

Tot de gedingstukken behoort een brief van belanghebbende van 20 oktober 2014 waarin belanghebbende met betrekking tot de ingehouden bijdragen Zvw over 2013 een zelfde verzoek (als bedoeld onder 1.2) doet.

1.3.2.

De inspecteur heeft de onder 1.3.1 genoemde brief opgevat als een bezwaarschrift en bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar (gedagtekend 21 april 2015) wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft de bezwaren tevens aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering en heeft deze afgewezen.

1.3.3.

Belanghebbende heeft in één geschrift beroepen tegen de in 1.3.2. vermelde uitspraken op bezwaar ingesteld.

1.4.

Ter zitting van de rechtbank heeft belanghebbende desgevraagd te kennen gegeven dat hij met (de onder 1.2. bedoelde) brief van 3 november 2013 beoogde bezwaar te maken tegen de ingehouden bijdragen Zvw (voor € 801) en te verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De inspecteur heeft met dat verzoek ingestemd.

Bij uitspraak van 2 februari 2016 heeft de rechtbank als volgt beslist:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de bijdrage Zvw 2012 niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de bijdrage Zvw 2013 ongegrond.”

1.5.

De tegen deze uitspraak door belanghebbende (in één geschrift) ingestelde hogere beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 15 maart 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2017. Belanghebbende is aldaar verschenen en namens de inspecteur gemachtigden voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1. Eiser is van [datum 1] tot [datum 2] gehuwd geweest met [naam] . Eiser en [naam] hebben hun afspraken over de vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding vastgelegd in een echtscheidingsconvenant, dat in 2010 is gewijzigd. Artikel 6.1 bepaalt, voor zover van belang:

“Met ingang van 01-12-2003 zal de man gepensioneerd zijn.

Vanaf die datum komt de vrouw toe hetgeen de man haar over de periode tot 12-10-1994

uit hoofde van de pensioenverrekening op grond van het arrest van de Hoge Raad uit 1981

inzake Boon/Van Loon is verschuldigd.

Verrekening zal plaatsvinden in de vorm van een voorwaardelijke uitkering naarmate de

pensioenuitkeringen van de man opeisbaar worden.

[…]

Partijen zullen de pensioenuitvoerders verzoeken:

[…]

b. hetgeen de vrouw jaarlijks met ingang van de datum van pensionering toekomt,

vermeerderd met de daarop van toepassing zijnde indexaties vanaf de datum van

echtscheiding, rechtstreeks aan haar uit te keren in twaalf gelijke maandelijkse

termijnen.

Voor het geval de pensioenuitvoerders daartoe niet zouden willen overgaan, is de man

gehouden hetgeen de vrouw toekomt aan haar uit te keren op de wijzen als hiervoor onder

b. verwoord.”

2. Met ingang van december 2003 heeft het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (hierna: ABP) het pensioen van eiser maandelijks aan hem uitgekeerd onder inhouding van loonheffing en de bijdrage Zvw, waarbij een deel van het aldus resterende bedrag aan eiser, en een deel aan [naam] is betaald.

3. Eiser heeft bij brief van 3 november 2013 aan de Belastingdienst Amsterdam verzocht om restitutie van € 801 aan bijdrage Zvw over het jaar 2012. Eiser heeft bij brief van 20 oktober 2014 aan de Belastingdienst Amsterdam verzocht om restitutie van € 575 aan bijdrage Zvw over het jaar 2013. Deze brief is ter verdere behandeling doorgezonden aan verweerder.

4. Eiser heeft het ABP bij brief van 30 november 2014 als volgt bericht:

“Indertijd is met u afgesproken […] dat de uitbetaling van de aan mevrouw [naam] toekomende bedragen rechtstreeks door u zal worden verzorgd. Bij deze uitbetalingen […] vinden uwerzijds geen inhoudingen plaats voor de loonheffing en de bijdrage Zvw. In de jaaropgave wordt geen melding gemaakt van de betalingen aan mevrouw [naam] en daaruit concludeert de Belastingdienst dat het geheel van de pensioenuitkering aan mij als inkomen toekomt. En dat is toch echt niet het geval omdat het tot aan 1994 opgebouwde pensioen indertijd nu eenmaal in twee gelijke delen tussen beide partijen is verdeeld.

[…]

Het beste zou zijn wanneer door u ook inhoudingen zouden worden berekend en afgedragen vóór de uitbetaling van het aan mevrouw [naam] toekomende aandeel in het totale pensioen.”

5. Het ABP heeft eiser bij brief van 10 december 2014 geantwoord dat het niet mogelijk is om een machtiging fiscaal te belasten omdat het bij een machtiging altijd om een netto bedrag gaat.

6. Verweerder heeft het bij brief van 20 oktober 2014 gedane verzoek van eiser bij brief van 4 november 2014 afgewezen. Partijen hebben in de periode november 2014 - februari 2015 schriftelijk gecorrespondeerd. Verweerder heeft de brief van eiser van 20 oktober 2014 vervolgens aangemerkt als bezwaarschrift tegen de bijdrage Zvw 2013 en dit bij uitspraak op bezwaar van 21 april 2015 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft daarbij aangegeven het bezwaar tevens als verzoek om ambtshalve herziening in behandeling te nemen, en dit verzoek afgewezen.”

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit en voegt daar nog het volgende aan toe.

2.2.

In 2012, respectievelijk 2013 genoot belanghebbende geen ander inkomen dan belastbaar loon als bedoeld in artikel 43, lid 1, onder a, Zvw, (tekst 2012) en artikel 43, lid 2, Zvw (tekst 2013).

Voor beide jaren genoot belanghebbende niet een loon dat hoger was dan het bedrag, bedoeld in artikel 43, tweede lid, Zvw (tekst 2012), respectievelijk het in artikel 43, derde lid, Zvw bedoelde bedrag (tekst 2013).

In 2012 en 2103 heeft uitsluitend het ABP (maandelijks) een bedrag aan bijdrage Zvw ingehouden.

2.3.

Tot de gedingstukken behoort een aan belanghebbende gericht schrijven van het ABP gedateerd april 2014. Het betreft een “Betaalspecificatie april 2014”.

Opgenomen is daarin:

Uw bruto

OP

bruto per jaar

30 229,40

bruto per maand

2 527,45

Van bruto naar netto

deze maand

bruto

2 527,45

loonheffing

- 514,17

bijdrage Zvw

- 136,48

netto

1 876,80

Netto

totaal

netto

1 876, 80

betaling aan derden

- 817,90 t.g.v. [naam]

netto uit te betalen

1 058,90

2.4.

In een schrijven van de inspecteur van 13 januari 2015 aan belanghebbende (naar aanleiding van een brief van belanghebbende van 15 december 2014) is het volgende opgenomen:

“Beschouwing (Zorgverzekeringswet)

De overgelegde stukken heb ik bestudeerd en kom tot de volgende conclusie.

In artikel 43 van de Zorgverzekeringswet is vermeld dat verzekeringsplichtige een

inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (i.a.b. Zvw) verschuldigd is over het in een kalenderjaar genoten bijdrage-inkomen. Tot het bijdrage-inkomen behoort het loon overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964. In uw geval is dat loon de gehele pensioenuitkering ABP, zoals deze op de jaaropgaaf is vermeld. Nergens in een artikel van de Zorgverzekeringswet is te vinden dat hierop een uitzondering wordt gemaakt voor welk loon/uitkering dan ook. Het gehele pensioen is bij u belast. Daarnaast heeft u een alimentatieverplichting jegens uw ex-echtgenote, waardoor u een deel

van het (netto) pensioen aan uw ex-echtgenote moet doorstorten. Dit kunt u zelf doen, maar ook, zoals in uw geval, door het ABP laten doen. De gevolgen zijn identiek. Als de alimentatieuitkering aan uw ex-echtgenote ook in 2005 door haar is genoten, wordt het percentage i.a.b. Zvw voor de ontvangende partij op nihil vastgesteld.

Uw ex-echtgenote ontvangt derhalve geen aanslag Zvw over de ontvangen alimentatie.

Dit om dubbele belasting te voorkomen.

Dit is geregeld in artikel 5.4, derde lid, letter b van de Regeling zorgverzekering.

De brief van het ABP, d.d. 10 december 2014 is voor mij niet helder. Ik begrijp niet wat er wordt bedoeld.

Uit uw bijlage 2 constateer ik dat een netto bedrag € 817,90 van uw oorspronkelijke netto uitkering € 1.876,80 aan uw ex-echtgenote wordt uitgekeerd. Over deze netto-uitkering betaalt uw echtgenote ook nog eens belasting (LB en PH) in haar aangifte 1H, waardoor zij per saldo netto nog minder overhoudt dan deze € 817,90.

Het ABP zal het bruto bedrag van € 2.527,45 naar rato moeten splitsen, één deel voor u en één deel voor uw ex-echtgenote, om vervolgens aan het eind van het jaar twee jaaropgaven te vervaardigen, één voor u en één voor uw ex-echtgenote.

Alleen dan kan aan uw verzoek om splitsing voldaan worden. Het ABP bepaalt uw situatie en is

leidend; de fiscus volgt de verstrekte loongegevens door het ABP en heeft geen juridische grond om van deze loongegevens af te wijken. Ook, zoals eerder door mij vermeld, biedt de

Zorgverzekeringswet geen uitkomst.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende door de rechtbank terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn (rechtstreekse) beroepen tegen de onder 1.2. vermelde inhoudingen, respectievelijk of hij door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaren tegen de onder 1.3.1. vermelde inhoudingen. Indien de bezwaren, respectievelijk de (rechtstreekse) beroepen ontvankelijk zijn, is tussen partijen in geschil of door het ABP maandelijks te hoge bedragen aan bijdragen Zvw zijn ingehouden op het pensioen.

Belanghebbende heeft het Hof bij schrijven van 4 april 2017 verzocht om indien er sprake is van ontvankelijkheid van de bezwaren, respectievelijk de (rechtstreekse) beroepen, het geding niet inhoudelijk af te doen, doch terug te wijzen naar de inspecteur.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing