Gerechtshof Amsterdam, 02-05-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1786, 16/00033
Gerechtshof Amsterdam, 02-05-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1786, 16/00033
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 2 mei 2017
- Datum publicatie
- 2 augustus 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:1786
- Zaaknummer
- 16/00033
Inhoudsindicatie
Waterschapsbelasting. Invordering aanmaningskosten. De uitspraak op bezwaar is door de toezending op de juiste wijze bekendgemaakt. Het beroepschrift van belanghebbende is te laat ingediend.
Uitspraak
Kenmerk 16/00033
2 mei 2017
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de ambtenaar belast met de invordering van de belastingen van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, de invorderingsambtenaar,
(gemachtigde: D. Voskuilen),
en
op het incidenteel hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats 1] , belanghebbende
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 14/2833 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de invorderingsambtenaar.
en
de Staat, de Minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag, door tussenkomst van de Raad voor de Rechtspraak, de Minister,
op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade.
1 Ontstaan en loop van het geding
De invorderingsambtenaar heeft bij beschikking van 12 januari 2013 belanghebbende – vanwege het niet tijdig betalen van de aanslag waterschapslasten 2012 – € 7 aanmaningskosten in rekening gebracht (verder de Beschikking).
Na tegen de Beschikking gemaakt bezwaar heeft de invorderingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft – bij een aan Waternet gerichte en door de invorderingsambtenaar aan de rechtbank doorgestuurde brief van 23 april 2014 – tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 21 december 2015 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’, de invorderingsambtenaar als ‘verweerder’ en is de Staat der Nederlanden in de procedure betrokken ):
“De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 750,-;
veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 250,-;
wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af.”
Het tegen deze uitspraak door de invorderingsambtenaar ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 januari 2016, en nader aangevuld bij brief van 26 januari 2016. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. De invorderingsambtenaar heeft naar aanleiding van het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend.
Op 2 februari 2017 heeft de invorderingsambtenaar naar aanleiding van een telefonisch onderhoud van de griffier met een medewerker van de invorderingsambtenaar nadere stukken ingediend (met als onderwerp: Nazending gevraagde stukken inzake BK/BK-AMS 16/00033). Belanghebbende heeft hiervan een kopie ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
Met betrekking tot de correspondentie tussen belanghebbende (in onderstaande tabel: bh) en de heffingsambtenaar, respectievelijk de invorderingsambtenaar (in de tabel: de har respectievelijk de inv) behoren - onder meer - de volgende documenten tot de gedingstukken:
Datum |
Van |
Omschrijving |
|
1. |
31 juli 2012 |
har |
aanslag waterschapsbelasting 2012 |
2. |
20 november 2012 |
inv |
betalingsherinnering betreffende de onder 1 vermelde aanslag |
3. |
12 januari 2013 |
inv |
de Beschikking (aanmaningskosten ten bedrage van € 7; zie 1.1) |
4. |
13 januari 2013 |
bh |
Bezwaarschrift tegen de Beschikking, alsmede “kwijtscheldingsverzoek 2012” |
5. |
22 januari 2013 |
inv |
Uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar betreffende het onder 4 genoemde bezwaarschrift. Deze luidt: “Ik verklaar uw bezwaarschrift ongegrond omdat er geen kwijtscheldingsverzoek bekend is en er tegen de aanslag waterschapsbelasting geen bezwaar is ingediend” Op de uitspraak staat tevens vermeld: “Contactpersoon [naam 1] ”. |
6. |
31 mei 2013 |
har |
Ambtshalve vermindering van de onder 1 vermelde aanslag, omdat belanghebbende ten onrechte voor drie in plaats van één vervuilingseenheid is aangeslagen. |
7. |
10 februari 2014 |
bh |
Brief belanghebbende waarin hij schrijft dat de invorderingsambtenaar “nooit een besluit op (zijn) bezwaarschrift van 06-09-2012 tegen de aanslag (heeft) genomen en nooit een besluit op bezwaar genomen (heeft) tegen het bezwaarschrift van 13-01-2013 tegen de aanmaningskosten”. |
8. |
7 maart 2014 |
inv |
“uitspraak op bezwaar tegen de invorderingskosten” waarin het bezwaar ongegrond wordt verklaard “omdat op 12 januari 2013 geen bezwaarschrift tegen de opgelegde aanslag waterschapsbelasting 2012 was ingediend. Van uitstel van betaling was ten tijde van het verzenden van de aanmaning dan ook geen sprake.” |
9. |
12 maart 2014 |
inv |
“uitspraak op bezwaar tegen de invorderingskosten” waarin de invorderingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaart “omdat op 12 januari 2013 geen bezwaarschrift tegen de opgelegde aanslag waterschapsbelasting 2012 was ingediend. Van uitstel van betaling was ten tijde van het verzenden van de aanmaning dan ook geen sprake.” |
10. |
23 april 2014 |
bh |
Brief (zie ook 1.3.) met als onderwerp: “Besluit op bezwaar inzake aanmaningskosten 2012 / Ingebrekestelling / Kwijtscheldingsverzoek / Beroep”; deze brief is door de invorderingsambtenaar aangemerkt als een beroepschrift tegen - naar het Hof aanneemt - de onder 3 vermelde beschikking en door hem op basis van artikel 6:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 9 mei 2014 naar de rechtbank doorgestuurd. |
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is vooreerst in geschil of de rechtbank terecht geoordeeld heeft dat belanghebbende tijdig beroep heeft ingediend (zie rechtsoverweging 8 rechtbankuitspraak). De invorderingsambtenaar meent van niet. Hij betoogt voorts dat de rechtbank belanghebbende ten onrechte schadevergoedingen heeft toegekend.
Belanghebbende betoogt in zijn verweerschrift/incidenteel hoger beroepschrift dat de rechtbank te lage schadevergoedingen heeft toegekend. Zijns inziens had de rechtbank met betrekking tot de ten laste van de invorderingsambtenaar komende schadevergoeding “een zeer zware wegingsfactor (in aanmerking moeten nemen) en/of additionele schadevergoeding (dienen) toe te kennen”. Bovendien heeft de rechtbank - aldus belanghebbende - ten onrechte geen beslissing over de op 20 februari 2015 gevraagde dwangsom genomen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.