Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-06-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2103, 16/00219

Gerechtshof Amsterdam, 01-06-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2103, 16/00219

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 juni 2017
Datum publicatie
2 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:2103
Zaaknummer
16/00219
Relevante informatie
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 [Tekst geldig vanaf 27-01-2024] art. 23, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 13

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Aan belanghebbende is terecht belastingrente in rekening gebracht bij het opleggen van de aanslag.

Uitspraak

Kenmerk 16/00219

1 juni 2107

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: J.N. Konijn),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 15/3267 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

(gemachtigden: W.Y. Ip en D.L. Weegman).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 14 april 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.894 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 58.823. Daarnaast is bij beschikking een bedrag van

€ 1.010 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Na hiertegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 2 juni 2015, de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 6 april 2016 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 19 mei 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2017. Aldaar zijn verschenen gemachtigden voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

“Feiten

1. Op 6 december 2013 heeft eiser de aangifte ib/pvv voor het jaar 2012 ingediend.

2. Eiser heeft in de aangifte een bedrag aan belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.894 aangegeven. Voorts heeft eiser in de aangifte het volgende aangegeven (bedragen in euro’s):

28 Inkomen uit aanmerkelijk belang

Reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang

(…)

58.823

(…)

Totaal voordelen uit aanmerkelijk belang

58.823

Aandeel aangever in voordelen uit aanmerkelijk belang

(…)

48 Dividend, kansspelink, rente btl spaartegoed

Totaal voorheffing kansspel- en ned. dividendbelasting

8.823

(…)

55 Berekening verzamelinkomen

(…)

Inkomen box 1

(…)

Belastbaar inkomen box 3

(…)

Inkomen box 2

Verzamelinkomen

(…)

56 Verzamel-en drempelink. belpl. volgens ingediende aangifte

Persoonsgebonden aftrek

BOX1

BOX3

BOX2

(…)

Door belastingplichtige aangegeven verzamelinkomen

(…)

(…)

61.894

0

61.894

(…)

61.894

58.823

120.717

3. Verweerder heeft op 24 januari 2014 een (nadere) voorlopige aanslag ib/pvv 2012v vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.894, hetgeen resulteerde in een te ontvangen bedrag van € 12.331.

4. Verweerder heeft op 14 april 2015 een aanslag ib/pvv 2012 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.894 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 58.823. Tegelijkertijd is een beschikking belastingrente opgelegd ten bedrage van € 1.010.

5. Op 15 oktober 2013 heeft verweerder een bericht van de ICT-afdeling van de Belastingdienst ontvangen, welke als volgt luidt:

“Foutief aangeleverde heffingsgrondslagen [nummer] BOX 2 vanuit aanleveraars met pakket van [naam]

(…)

In de aanlevering van de [nummer] -aangiften IH vanuit de softwareleverancier [naam] is een omissie vastgesteld. Indien er sprake is van een fiscaal partnerschap en aandeel aangever in aanmerkelijk belang box 2, wordt in de huidige versie van de [naam] -programmatuur het aandeel aangever nu niet aangeleverd. Middels een \”reparatieregel [afkorting 1] \” wordt de rubriek automatisch gevuld met \”0\”.

De softwareleverancier heeft inmiddels gezorgd voor juiste programmatuur, waardoor de \”omissie\” niet meer mag voorkomen. Aan hun klanten is aangegeven om de aangiften opnieuw in te zenden met de herstelde programmatuur.

Deze aangiften zullen leiden tot aanvullingen op de eerdere aangiften, en worden dus te behandelen [afkorting 2] -signalen op de lokale kantoren. Voor deze posten zal dan alsnog handmatig een beoordeling moeten plaatsvinden op een nieuwe voorlopige aanslag op basis van de binnengekomen aanvulling. Door het juist en tijdig opleggen van een voorlopige aanslag, zal er geen te betalen belastingrente in de definitieve aanslag worden vastgesteld.”

6. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser een reactie van een medewerker van [naam] overgelegd, welke als volgt luidt:

“Zoals besproken is dit incident voor aanvang van ons Customer Care team geweest. Ik heb bij een aantal collega’s die toen in het team Accountancy werkten nagevraagd hoe er toen is gecommuniceerd. We hebben toen alleen de klanten benaderd die bij ons aan hebben gegeven dat de aangifte niet klopte. In het verleden is gebleken dat dit niet de juiste manier van communiceren is.

Vanaf 01-07-2015 heeft [naam] het Customer Care team in het leven geroepen. Dit team communiceert proactief naar de klanten over dit soort fouten. We kunnen dit helaas niet terugdraaien, maar zorgen ervoor dat dit soort situaties in de toekomst niet meer voorkomen.”

2.2.

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of aan belanghebbende terecht belastingrente in rekening is gebracht bij het opleggen van de aanslag. Het geschil spitste zich toe op de vraag of de inspecteur bij het vaststellen van de voorlopige aanslag de zorgvuldigheid heeft betracht die van hem onder de omstandigheden van dit geval mag worden verwacht.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing