Gerechtshof Amsterdam, 30-05-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2161, 16/00392 t/m 16/00404
Gerechtshof Amsterdam, 30-05-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2161, 16/00392 t/m 16/00404
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 30 mei 2017
- Datum publicatie
- 14 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:2161
- Zaaknummer
- 16/00392 t/m 16/00404
Inhoudsindicatie
Douanewaarde. Correctie aangiften in de verificatiefase. In hoger beroep is niet langer in geschil dat de procedure van artikel 181bis UCDW niet correct is nageleefd, zodat correctie van de aangegeven transactiewaarden wegens ‘gegronde twijfel’ niet mogelijk is. Bewijslast onjuistheid aangegeven transactiewaarden ligt bij de inspecteur. Het onderschrijden van statistische waarden vormt geen bewijs dat de aangegeven transactiewaarden onjuist zijn. De inspecteur voldoet niet aan de op hem rustende bewijslast. De omstandigheid dat de aangegeven transactiewaarden niet controleerbaar zijn, vormt geen zelfstandige grond voor correctie van deze waarden.
Uitspraak
Kenmerken 16/00392 t/m 16/00404
30 mei 2017
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op de hoger beroepen van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,
en op de incidenteel hoger beroepen van
[X] Z.o.o., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. J.A. Biermasz,
tegen de uitspraak van 5 augustus 2016 van de Rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank), voor zover deze betreft de zaken met kenmerken HAA 15/35 tot en met HAA 15/47, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 18 februari 2014, een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt met het nummer [nummer utb] (utb 1 – Rechtbank: HAA 15/35 – Hof: 16/00392).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 7 februari 2014, een utb uitgereikt met het nummer [nummer utb] (utb 2 – Rechtbank: HAA 15/36 – Hof: 16/00393).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 7 maart 2014, een utb uitgereikt met het nummer [nummer utb] (utb 3 – Rechtbank: HAA 15/37 – Hof: 16/00394).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 7 februari 2014, een utb uitgereikt met het nummer [nummer utb] (utb 4 – Rechtbank: HAA 15/38 – Hof: 16/00395).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 7 maart 2014, een utb uitgereikt met het nummer [nummer utb] (utb 5 – Rechtbank: HAA 15/39 – Hof: 16/00396).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 7 februari 2014, een utb uitgereikt met het nummer [nummer utb] (utb 6 – Rechtbank: HAA 15/40 – Hof: 16/00397).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 6 februari 2014, een utb uitgereikt met het nummer [nummer utb] (utb 7 – Rechtbank: HAA 15/41 – Hof: 16/00398).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 6 februari 2014, een utb uitgereikt met het nummer [nummer utb] (utb 8 – Rechtbank: HAA 15/42 – Hof: 16/00399).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 6 februari 2014, een utb uitgereikt met het nummer [nummer utb] (utb 9 – Rechtbank: HAA 15/43 – Hof: 16/00400).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 7 februari 2014, een utb uitgereikt met het nummer [nummer utb] (utb 10 – Rechtbank: HAA 15/44 – Hof: 16/00401).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 6 februari 2014, een utb uitgereikt met het nummer [nummer utb] (utb 11 – Rechtbank: HAA 15/45 – Hof: 16/00402).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 18 februari 2014, een utb uitgereikt met het nummer [nummer utb] (utb 12 – Rechtbank: HAA 15/46 – Hof: 16/00403).
De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 7 februari 2014, een utb uitgereikt met het nummer [nummer utb] (utb 13 – Rechtbank: HAA 15/47 – Hof: 16/00404).
Het tegen de hiervoor onder 1.1.1 tot en met 1.1.13 vermelde utb’s gemaakte bezwaar is door de inspecteur afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur beroepen ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 5 augustus 2016 heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de utb’s vernietigd, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van (voor zover het de zaken met kenmerken HAA 15/35 tot en met HAA 15/47) betreft, € 2.598 en de inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 te vergoeden.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 12 september 2016. Het hoger beroep beperkt zich tot de zaken met de kenmerken HAA 15/35 tot en met HAA 15/47 (correctie douanewaarde bij verificatie) en ziet niet op de zaken met kenmerken HAA 15/48 tot en met HAA 15/53 (navorderingen).
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 26 oktober 2016. De inspecteur heeft op 7 december 2016 een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft in reactie hierop op 16 januari 2017 een conclusie van dupliek ingediend.
De inspecteur heeft zijn zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep van belanghebbende naar voren gebracht bij brief van 17 november 2016, ingekomen bij het Hof op 21 november 2016. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij conclusie van repliek van 16 januari 2017. De inspecteur heeft in reactie hierop op 9 februari 2017 een conclusie van dupliek ingediend.
De inspecteur heeft op 12 oktober 2016 twee monsters en bijhorende stukken en gegevens overgelegd aan het Hof. Deze monsters zijn genomen bij de verificatie van de onder 1.1.9 (heren overhemd) en 1.1.13 (dames sweater) genoemde aangiften. De griffie van het Hof heeft belanghebbende hiervan bij brief van 14 oktober 2016 op de hoogte gesteld. Belanghebbende heeft op 28 november 2016 ter griffie de door de inspecteur overgelegde monsters en bijbehorende stukken en gegevens bekeken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep nog van belang, de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’).
“Feiten
1. In de periode 31 augustus 2013 tot en met 30 september 2013 heeft [A] B.V. als direct vertegenwoordiger van eiseres aangiften gedaan voor de regeling in het vrije verkeer brengen van kleding en schoenen. In deze aangiften is vermeld als vertegenwoordiger [A] B.V., als geadresseerde en aangever eiseres, als land van verzending/uitvoer China en als land van oorsprong China. Het betreft de volgende aangiften:
Aangiftenummer Datum aangifte Selectiekleur
1. [aangiftenummer] , art. 1 31 augustus 2013 rood
2. [aangiftenummer] , art. 1 10 september 2013 rood
3. [aangiftenummer] , art. 1 18 september 2013 rood
4. [aangiftenummer] , art. 3 18 september 2013 rood
5. [aangiftenummer] , art. 1 18 september 2013 rood
6. [aangiftenummer] , art. 1 20 september 2013 rood
7. [aangiftenummer] , art. 1 23 september 2013 rood
8. [aangiftenummer] , art. 1 24 september 2013 rood
9. [aangiftenummer] , art. 1 24 september 2013 rood
10. [aangiftenummer] , art. 1 25 september 2013 rood
11. [aangiftenummer] , art. 1 26 september 2013 rood
12. [aangiftenummer] , art. 2 30 september 2013 rood
13. [aangiftenummer] , art. 1 30 september 2013 rood
14. [aangiftenummer] , art. 2 31 augustus 2013 wit
15. [aangiftenummer] , art. 1 18 september 2013 wit
16. [aangiftenummer] , art. 2 25 september 2013 wit
17. [aangiftenummer] , art. 1 30 september 2013 wit
18. [aangiftenummer] , art. 2 30 september 2013 wit
19. [aangiftenummer] , art. 1, 2 en 4 18 september 2013 wit
2. Bij de aangiften zijn consignment invoices overgelegd die zijn opgemaakt in de periode 19 augustus 2013 tot en met 19 september 2013. Op deze invoices is - voor zover van belang - vermeld:
“ 1. seller/shipper: [verkoper]
(…)
6. consignee: [X] z o.o
(…)
9. Final Destination: Poland
10. Port of Discharge: Hamburg
(…)
12. Country of origin: China
13. Terms and Conditions of Delivery and Payment (incoterms): DDP [Z] , Consignee
(…)”
3. Tot de stukken van het geding behoort een e-mail van 11 oktober 2013 van Hans J.C. van Leeuwen, werkzaam bij Schiphol cargo CCC in- uitvoer rood, Douane, Belastingdienst, aan [naam directeur] , directeur [A] B.V. In deze e-mail is - voor zover van belang - vermeld:
“(…)
In de bijlage de aangifte voor [X] waarvan ik voornemens ben de waarde aan te passen. In het overzicht heb ik ook aangegeven of de aangifte EV kunnen krijgen. Als dat niet mogelijk is heb ik aangegeven wat de reden is.
Daar waar ik nog geen EV kan geven heb ik op basis van de gegevens in de aangifte de waarde bepaald.
(…)
Als ik binnen 14 dagen na vandaag geen reactie van u heb ontvangen, worden de aangifte die beëindigt kunnen worden, afgehandeld zoals in bijlage vermeld.
(…)
Als u niet akkoord gaat met de voorgenomen wijziging dient u gemotiveerd en voorzien van schriftelijke bewijzen aannemelijk te maken dat de door u gehanteerde douanewaarde juist is. U dient hiervoor andere dan de reeds in mijn bezit zijnde stukken te overleggen.(…)”
4. Tot de stukken van het geding behoort een e-mail van 16 oktober 2013 van [naam directeur] , directeur [A] B.V., aan J.C. van Leeuwen werkzaam bij Schiphol cargo CCC in- uitvoer rood, Douane, Belastingdienst. In deze e-mail is - voor zover van belang - vermeld:
“(…)
Ook voor dit dossier [X] met betrekking tot de artikel 181 bis procedure verzoek ik u de termijn te verlengen. Wij hebben nog niet alles in kaart en verwachten dat wij begin november meer gegevens van ons opdrachtgever Bellford hebben ontvangen. (…)”
5. Bij brieven van 10 maart 2014 heeft [A] B.V. bezwaar gemaakt tegen de utb’s 1 tot en met 13. Het bezwaarschrift is afgedrukt op briefpapier met de naam en de gegevens van [A] B.V. In deze bezwaarschriften is - voor zover van belang - vermeld:
“(…)
[A] B.V. (‘ [A] ’) uit [plaatsnaam] (bijlage 1) beschikt over een doorlopende machtiging directe vertegenwoordiging afgegeven door het Poolse bedrijf [X] Z.o.o. gevestigd te [Z] (‘ [X] ’) (bijlage 2).
(…)
[X] is het niet eens met de beslissing van de douane om de aangegeven douanewaarde niet te accepteren en naar boven bij te stellen en als gevolg daarvan een aanvullend bedrag van € (…) aan rechten te vorderen. Hierbij maakt [A] (formeel) bezwaar tegen de (in de) UTB (vervatte beslissing). Het bezwaar wordt (om eventuele gebreken te voorkomen) zowel namens [X] ingesteld als ook op naam van [A] zelf ingediend. [A] is gemachtigd namens [X] bezwaar in te stellen.
(…)
Met vriendelijke groet,
[A] B.V.
[naam directeur]
(…)”
6. Bij de onder 5 genoemde bezwaarschriften is een FENEX overeenkomst/machtiging directe vertegenwoordiger overgelegd. In deze overeenkomst/machtiging is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(…)
Agreement/authorisation to act as direct representative
The Undersigned,
The Principal / the party directly represented
Company Name: [X] Z.o.o.
(…)
The Freight Forwarding Company / Direct Representative
Company Name: [A] B.V.
(…)
Furthermore, the Principal authorises and commissions the Freight Forwarding Company to:
- submit requests for repayment/remission as well as to submit written objections relating to data incorrectly stated in the declaration compared to the information supplied when the order was placed;
- to proceed, at the request of the Principal, to submit request for repayment/remission as well as to submit written objections, because incorrect information was supplied when the order was placed; The repayment will be refunded to the Direct representative
- to submit written objections in relation to corrections up to the completion of the verification of the declaration.
Separate, case-by-case agreements are required tot making/submitting other requestst, written objections and lodging appeals.
(…)”
(…)”
Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Tussen partijen is in geschil of de bestreden utb’s, waarbij belanghebbende bij beëindiging van de verificatie van een dertiental aangiften is uitgenodigd tot betaling van een aanvullend bedrag aan douanerechten, terecht aan belanghebbende zijn uitgereikt. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of de inspecteur terecht de door belanghebbende in haar aangiften vermelde douanewaarden heeft verhoogd.
In incidenteel hoger beroep is tussen partijen in geschil of de enkele omstandigheid dat de inspecteur de procedure van artikel 181bis Verordening (EG) Nr. 2454/93 (houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, hierna: UCDW) niet heeft gevolgd reeds dient te leiden tot vernietiging van de utb’s, zoals belanghebbende stelt doch de inspecteur betwist.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.