Gerechtshof Amsterdam, 11-04-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2577, 16/00225
Gerechtshof Amsterdam, 11-04-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2577, 16/00225
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 april 2017
- Datum publicatie
- 5 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:2577
- Zaaknummer
- 16/00225
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is werkzaam voor en heeft een belang in een internationaal advocatenkantoor (met als rechtsvorm een LLP) die een vaste inrichting heeft in de Verenigde Arabische Emiraten. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het Verdrag - VAE/NL - toepassing kan vinden op de winst van het boekjaar 1 mei 2010 tot en met 30 april 2011, gelet op de in het Verdrag opgenomen inwerkingtredingsbepaling. Hierbij gaat het om duiding van het begrip 'belastingjaar' in artikel 28 van het Verdrag. Evenals de rechtbank is het Hof van oordeel dat de bepalingen van het Verdrag op de winst (van de vi) van toepassing zijn. Het gelijk is aan belanghebbende.
Uitspraak
kenmerk 16/00225
11 april 2017
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 6 april 2016 in de zaak met kenmerk HAA 14/5090 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[x] te [Z] , gemachtigde: mr. J.A.P. van Heugten en A.D. Budding (beiden: Van Heugten & Dekker belastingadviseurs B.V. te Veenendaal)
en
de inspecteur.
1 1. Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 14 juli 2014 heeft de inspecteur bij beschikking op de voet van artikel 26, eerste lid, van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 het bedrag van het tot het jaar 2011 en één of meer voorgaande jaren tot het inkomen uit werk en woning behorende en naar een volgend jaar over te brengen buitenlands inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 92.029.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 27 oktober 2014, het bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 6 april 2016 als volgt beslist:
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
stelt de beschikking gestalde winst vast op € 112.064, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 496;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 23 mei 2016. Namens belanghebbende is een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 februari 2017 heeft de inspecteur een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2017. De zaak is met instemming van partijen gelijktijdig behandeld met de zaak van [naam] , betreffende de aan die belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2011 (kenmerk Hof: 16/00226). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 tot en met 4 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’:
“1. Eiser is werkzaam voor en heeft een belang in een internationaal advocatenkantoor met als rechtsvorm een Limited Liability Partnership (hierna: de LLP). De LLP is fiscaal transparant. Eiser geeft zijn inkomsten uit de LLP aan als belastbare winst uit onderneming.
2. Het boekjaar van de LLP loopt van 1 mei tot en met 30 april.
3. De LLP heeft sinds 1975 een vaste inrichting in de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: de vaste inrichting). Het aan eiser toerekenbare deel van de winst van de vaste inrichting met betrekking tot het boekjaar 1 mei 2010 tot en met 30 april 2011 bedraagt € 22.762 (voor correctie van representatiekosten en toepassing van de zogenoemde MKB-winstvrijstelling). Na het corrigeren van de representatiekosten (€ 5) en toepassing van de MKB-winstvrijstelling (€ 2.732) bedraagt de winst € 20.035.
4. Op 8 mei 2007 is het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna: het Verdrag) tot stand gekomen. Na een aantal wijzigingen is het Verdrag op 2 juni 2010 in werking getreden (Trb. 2010, 178).”
Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd. Het Hof zal derhalve ook uitgaan van die feiten.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil tussen partijen is of belanghebbende recht heeft op voorkoming van dubbele belasting ter zake van zijn aandeel in de winst van de vaste inrichting van de LLP in Dubai. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het Verdrag toepassing kan vinden op de winst van het boekjaar 1 mei 2010 tot en met 30 april 2011 (hierna: het boekjaar 2010-2011), gelet op de in artikel 28, tweede lid, onderdeel a, van het Verdrag opgenomen inwerkingtredingsbepaling.