Gerechtshof Amsterdam, 31-01-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:278, 16/00160
Gerechtshof Amsterdam, 31-01-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:278, 16/00160
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 31 januari 2017
- Datum publicatie
- 1 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:278
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:3044, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/00160
Inhoudsindicatie
Bezwaar tegen aansprakelijkstelling terecht niet-ontvankelijk; het Hof passeert aangeboden getuigenbewijs; hoger beroep ongegrond
Uitspraak
kenmerk 16/00160
31 januari 2017
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], te [Z] , belanghebbende,gemachtigde: mr. M.J. Meijer (Meijer & Sarin Advocaten) te Haarlem (hierna ook: gemachtigde),
tegen de uitspraak van 31 maart 2016 in de zaak met kenmerk HAA 14/4642 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft belanghebbende met dagtekening 17 april 2014 op de voet van artikel 36 Invorderingswet 1990 (hierna: de Wet) als bestuurder van [A] B.V. aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven belastingschulden van [B] B.V.
Na daartegen, bij brief van 15 juli 2014, gemaakt bezwaar heeft de ontvanger bij uitspraak, gedagtekend 2 oktober 2014, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 19 april 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.Het hoger beroep van belanghebbende is gelijktijdig behandeld met dat van [A] B.V., kenmerk 16/00159, betreffende een aansprakelijkstelling als bestuurder van [B] B.V. op de voet van artikel 36 van de Wet.
2 Feiten
Belanghebbende is bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V., welke vennootschap bestuurder is van [B] B.V. Laatstgenoemde vennootschap houdt zich (onder meer) bezig met de verkoop van openhaard hout.
In de beschikking aansprakelijkstelling ten name van belanghebbende, gedagtekend 17 april 2014, is onder meer het volgende vermeld:
“ [B] B.V. heeft de in de bijlage opgenomen belastingaanslagen niet betaald en heeft hiermee niet aan de verplichtingen voldaan.U bent als middellijk bestuurder van [B] B.V. ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. (…)U bent bestuurder van de vennootschap. (…)Ik stel u aansprakelijk voor de belastingschulden van de vennootschap (…).(…)Bedrag van de aansprakelijkheidIk stel u hierbij aansprakelijk voor een bedrag van € 96.935,00.”
In een brief van belanghebbende, gedagtekend 15 juli 2014, op briefpapier van [A] B.V. en naar het Hof begrijpt (mede) als bestuurder van [A] B.V., is onder meer het volgende vermeld:
“Met deze brief maak ik bezwaar tegen uw aanmaning en aanslag ter hoogte van Euro 96.935,00. (…) Mijns inziens treft zowel [A] als mijzelf geen aansprakelijkheid.”
In de uitspraak op bezwaar van 2 oktober 2014 heeft de ontvanger het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen de wettelijke termijn door hem is ontvangen.
In door mr. Meijer ter zitting van de rechtbank overgelegde (pleit)aantekeningen is over de vraag of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding onder meer het volgende vermeld:
“Voorgeschiedenis: In 2011 zelfde soort probleem gehad met Belastingdienst (…). Te zachte winter in 2010/11. Te weinig verkoop van openhaard hout. In minnelijk overleg is een en ander medio 2012 opgelost.(…) Winter 2012/2013 ook extreem zacht.(…)4 februari 2014. Melding betalingsonmacht.(…)14 april 2014. Overeenkomst opschorting executoriale verkoop die was gepland op 17 april 2014 (…). Partijen gaan verder in overleg.De formele brief van 17 april 2014. (…) Brief wordt door belastingplichtigen terzijde gelegd.(…)Partijen zijn druk doende probleem op te lossen (…). Lukt toch niet. (…) Dan toch maar bezwaar.”
Belanghebbende heeft op de zitting bij het Hof het volgende verklaard:
“Wij wensen te benadrukken dat wij vanaf de aansprakelijkstelling de hele bezwaarperiode veelvuldig in contact zijn geweest met de Belastingdienst om eruit te komen.
Ik wist niet dat ik opnieuw betalingsonmacht diende te melden. Ik was tezamen met mijn voormalig adviseur [naam voormalig adviseur] uitgebreid in gesprek met de Belastingdienst om het invorderingsprobleem op te lossen. Op het kantoor in Zaandam heb ik een uur met [naam medewerker Belastingdienst] gesproken. Dat ging over een eventuele verkoop van de onderneming. Twee dagen later werd ik aansprakelijk gesteld. Ik was daar verbaasd over.
De verkoop van de onderneming is gestrand, omdat de koper na lang wikken en wegen afzag van de koop. Toen is gezocht naar een andere koper. Daarbij zijn wij gehinderd door het plotseling overlijden van een van de aandeelhouders op 5 april 2014. Dat betrof een ex-bankier van ABN Amro. Hij was mijn steun en toeverlaat.”
Gemachtigde mr. Meijer heeft op de zitting bij het Hof – voor zover hier van belang – het volgende verklaard:
“Ik begrijp dat de wederpartij het gestelde gewekte vertrouwen betwist. Maar dat is naar onze mening hier wel zeker aanwezig. Ik wijs daarbij op drie punten: op 5 april 2014 is één van de aandeelhouders komen te overlijden; op 14 april 2014 vindt dan een zwaar gesprek plaats tussen [B] B.V. en [naam medewerker Belastingdienst] over de eventuele verkoop van de onderneming. Maar die verkoop ketst eind april af. Dan is er weer contact met de Belastingdienst; [naam medewerker Belastingdienst] en [naam voormalig adviseur] wilden het nog een kans geven.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of het bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn is ingediend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is in de zin van artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb).