Gerechtshof Amsterdam, 05-01-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:30, 15 00768
Gerechtshof Amsterdam, 05-01-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:30, 15 00768
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 januari 2017
- Datum publicatie
- 15 februari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:30
- Zaaknummer
- 15 00768
Inhoudsindicatie
Is rechtsgeldig een vaststellingsovereenkomst (ex artikel 7:900 BW) tot stand gekomen tussen erven van een belastingplichtige en de inspecteur met betrekking tot navorderingsaanslag IB/PVV van erflater? Uit aanbiedingsbrief inspecteur aan toenmalige gemachtigde en uit bij de vaststellingsovereenkomst gevoegde bijlage met specificatie per jaar blijkt de vaststellingsovereenkomst ook betrekking heeft op het jaar 2001. Gebondenheid erven belastingplichtige aan non-beroepsclausule in overeenkomst. Geen inhoudelijke beoordeling van het geschilpunt.
Uitspraak
kenmerk 15/00768
5 januari 2017
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de erven [X] , belanghebbenden,
gemachtigde: mr. P.W. Kok (ProceD te Amstelveen)
tegen de uitspraak van 21 augustus 2015 in de zaak met kenmerk HAA 14/4852 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbenden
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 5 februari 2014 aan [X] voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) ten bedrage van € 104.571.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 14 oktober 2014, het bezwaar ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 1 oktober 2015, aangevuld bij brief van 11 november 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 11 november 2016 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbenden. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbenden zijn aangeduid als ‘eisers’ en de inspecteur als ‘verweerder’) de navolgende feiten vastgesteld.
“1. Op 28 november 2001 is de vader van mevrouw [X] overleden. Uit de
nalatenschap van haar vader heeft mevrouw [X] het tegoed op een Zwitserse
bankrekening verkregen.
2. Van de verkrijging van het tegoed op de Zwitserse bankrekening is geen aangifte
successierecht gedaan. Daarnaast is het tegoed niet in de aangiften ib/pvv over de jaren 2001
tot en met 2007 van mevrouw [X] verwerkt.
3. Op 3 oktober 2007 is mevrouw [X] overleden. Eisers zijn haar
erfgenamen.
4. Op 14 en 15 maart 2013 hebben eisers ieder een “Verklaring vrijwillige verbetering
buitenlands vermogen” naar verweerder gestuurd. Daarin hebben zij melding gemaakt van
de Zwitserse bankrekening met op dat moment een tegoed van circa € 35.000. Bij brief van
27 maart 2013 heeft verweerder om nadere informatie verzocht. Eisers hebben de gevraagde
informatie op 26 augustus 2013 aan verweerder verstrekt.
5. Op 14 november 2013 heeft verweerder een vaststellingsovereenkomst aan (de
voormalige gemachtigde van) eisers gestuurd met het verzoek deze te ondertekenen en te
retourneren. In de vaststellingsovereenkomst is onder andere het volgende bepaald:
“Partij 1 heeft op 18 maart 2013 verklaard gerechtigd te zijn (geweest) tot niet eerder
aangegeven buitenlandse vermogensbestanddelen. Ingevolge de vanaf 1 juli 2010 van toepassing zijnde inkeerregeling en naar aanleiding van deze verklaring - welke onder de redactie van artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna Awr) geldt als een vrijwillige verbetering van reeds ingediende aangiften inkomstenbelasting (inkeerregeling) - is, na onderling overleg, besloten in het kader van een compromis een vaststellingsovereenkomst te sluiten als bedoeld in artikel 7:900 lid 1 Burgerlijk Wetboek tussen:
1. Naam : De erven [X]
(…)
2. (…)
Namens : De inspecteur,
Onderwerp van deze vaststellingsovereenkomst is de van partij sub 1 na te vorderen
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2001 tot en met 2007, het successierecht over de nalatenschap van de op 28 november 2001 overleden vader (de heer [A] [bsn] ) van partij 1, alsmede de heffingsrente en de inkeerboete daarover.
(...)
Navordering
De aangiften over de hiervoor genoemde jaren zijn geregeld voordat de Belastingdienst over deze informatie kon beschikken. Daarom zijn deze aanslagen tot een te laag bedrag vastgesteld en wordt op grond van artikel 16 Awr een navorderingsaanslag opgelegd.
Uitgangspunt van deze vaststellingsovereenkomst is het feit, dat partij sub 1 onjuist
aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft gedaan over de jaren 2001 tot en met 2007 en successierecht 2001.
Gelet op de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting leidt dit tot navordering van een totaalbedrag van € 35.723 aan verschuldigde belasting, inkeerboete en heffingsrente. (Zie de bijlage bij deze vaststellingsovereenkomst) Gelet op de heffingsgrondslag voor het successierecht leidt dit tot navordering van een totaalbedrag van € 66.848 aan verschuldigde belasting.
Uit praktische overwegingen zijn partijen overeengekomen om het totaal van de hiervoor genoemde bedragen, zijnde € 104.571, als enkelvoudige inkomstenbelasting te heffen in één navorderingsaanslag over het jaar 2007. Deze navorderingsaanslag vervangt de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met heffingsrente en inkeerboete over de jaren 2001 tot en met 2007 en de navorderingsaanslagen successierecht over 2001.
(...)
Deze vaststellingsovereenkomst is gesloten onder de volgende voorwaarden:
- De fiscale gevolgen (enkelvoudige belasting, heffingsrente en boeten) van deze
vatstellingsovereenkomst worden volledig verwerkt in één op te leggen
navorderingsaanslag 2007. Tegen deze navorderingsaanslag zal geen bezwaar en/of
beroep worden aangetekend.
Partij sub 1 verklaart, alvorens te hebben ondertekend, voldoende tijd te hebben gehad om zich te beraden. (...)”
6. Verweerder heeft de - door alle erven - ondertekende vaststellingsovereenkomst
retour ontvangen. De datum van ondertekening door eisers ontbreekt.
7. Verweerder heeft met dagtekening 5 februari 2014 de navorderingsaanslag ib/pvv
over 2007 opgelegd.”
Nu in hoger beroep tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.
In aanvulling hierop stelt het Hof de navolgende feiten vast.
De door de rechtbank onder 5 vermelde vaststellingsovereenkomst is door de inspecteur – ter ondertekening door belanghebbenden – bij brief van 14 november 2013 toegezonden aan de toenmalige gemachtigde, J.J. de Lange (Hanzen Advies B.V.). In deze brief heeft de inspecteur – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:
“Gebleken is dat het buitenlands vermogen van uw cliënte [Hof: de erven [X]] nagenoeg geheel afkomstig is vanuit de nalatenschap van haar op 28 november 2001 overleden vader de heer [A] (…). Uw cliënte en haar broer hebben door het overlijden van vader [A] de buitenlandse bankrekening geërfd (…), ieder voor gelijke delen. Beiden hebben een bedrag van SFR 370.000 (€ 254.994) verkregen. De storting van SFR 370.000 op de rekeningen van uw cliënte en haar broer heeft in 2002 plaatsgevonden. De rekening van vader [A] is opgeheven in 2002.
(…) Vader [A] heeft het buitenlands vermogen niet verantwoord in de aangifte inkomstenbelasting 2001 en uw cliënte heeft haar deel van de nalatenschap ook niet verantwoord vanaf overlijden. In het kader van een praktische oplossing wordt voorgesteld een bedrag van € 250.000 aan te merken als vermogen (onverdeelde nalatenschap) van uw cliënte per 1 januari 2001 en 1 januari 2002 (evenals bij haar broer). In dat geval hoeft geen navorderingsaanslag inkomstenbelasting te worden opgelegd voor de in 2001 overleden vader (belastingtarief box 3 is immers gelijk).
(…)
Wijze van heffing
Uit praktische overwegingen ben ik van plan het totaalbedrag dat aan inkomstenbelasting, heffingsrente en successierecht is verschuldigd, te heffen middels het opleggen van één navorderingsaanslag (…). Deze navorderingsaanslag komt dan in de plaats van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2001 tot en met 2007 bij uw cliënte en vader [A] en de navorderingsaanslag successierecht (…). Voor de goede orde merk ik op dat de wijze van heffing uiteraard geen enkele invloed heeft op de hoogte van het totaal verschuldigde bedrag. Om tot een dergelijke wijze van heffing te kunnen geraken dient door beide partijen (de erven [X] en medewerker van de Belastingdienst) een zogenaamde “vaststellingsovereenkomst” te worden ondertekend. Ik verzoek u zorg te dragen voor de ondertekening en één exemplaar aan mij terug te zenden.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of partijen een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. Bij bevestigende beantwoording van deze vraag zijn de rechtsgeldigheid en de hoogte van de bestreden navorderingsaanslag in geschil.