Gerechtshof Amsterdam, 27-06-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3648, 16/00534
Gerechtshof Amsterdam, 27-06-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3648, 16/00534
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 27 juni 2017
- Datum publicatie
- 13 september 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:3648
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:6889, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 16/00534
Inhoudsindicatie
Precariobelasting. Niet aannemelijk geworden dat Raadsbesluit of andere namens de gemeente verrichte (rechts)handeling heeft geleid tot een gedoogplicht die in de weg staat aan het heffen van precariobelasting. Het hof treedt niet in de hoogte van de tarieven, nu niet vast is komen te staan dat tarieven leiden tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet geschonden, ook niet nu de gemeente voor het eerst in 2014 precariobelasting heft.
Uitspraak
kenmerk 16/00534
27 juni 2017
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Hattem, de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van 12 november 2015 in de zaak met kenmerk AWB 14/4174 van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] (thans: Liander Infra N.V.) te [Z] , belanghebbende,gemachtigde: mr. E.E. Troll (Allen & Overy) te Amsterdam
en
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 1 maart 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag precariobelasting opgelegd van € 453.420 (hierna: de aanslag).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de (heffingsambtenaar) bij uitspraak, gedagtekend 28 mei 2014, de aanslag gehandhaafd.
Op het hiertegen ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak (waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’) als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag precariobelasting;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.224;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 328 vergoedt.”
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is ingekomen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 december 2015 en aangevuld bij brief van 2 februari 2016. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 30 juni 2016 en 18 juli 2016 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden partijen bericht dat (onder meer) de onderhavige zaak is aangehouden in afwachting van de arresten ECLI:NL:HR:2016:1270 en ECLI:NL:HR:2016:1267, en is belanghebbende in de gelegenheid gesteld zich over die, op 24 juni 2016 gewezen, arresten uit te laten en is daarover de heffingsambtenaar geïnformeerd.
Belanghebbende heeft bij brief van 31 augustus 2016 van de geboden mogelijkheid gebruik gemaakt.
De heffingsambtenaar heeft hierop gereageerd bij brief van 29 september 2016.
Bij beslissing van 29 november 2016, nr. 15/01563, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het onderhavige hoger beroep ter verdere behandeling verwezen naar het Hof.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 8 juni 2017 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres is eigenaar van elektriciteitsleidingen in de gemeente Hattem (hierna: de gemeente). Deze leidingen bevinden zich deels in grond die eigendom is van de gemeente. [Y] , enig aandeelhouder van eiseres, is netbeheerder van de elektriciteitsleidingen.
2. Tot 27 maart 1984 vond de exploitatie van elektriciteitsleidingen in het grondgebied van de gemeente plaats door [bedrijf-1] (hierna: [bedrijf-1] ). Eiseres is als gevolg van diverse naamswijzigingen en fusies rechtsopvolger van [bedrijf-1] .
3. Bij besluit van de raad van de gemeente van 16 oktober 1922, no.8/526, is aan [bedrijf-1] de vergunning verleend tot het leggen van een kabel in de [W] van de [A-weg] . Bij dit besluit heeft de raad het college van burgemeester en wethouders gemachtigd om aan [bedrijf-1] zo nodig onder genoemde voorwaarden toestemming te verlenen tot het leggen van kabels in meerdere wegen en straten van de gemeente.
4. In de brief van [bedrijf-1] aan burgemeester en wethouders van 5 maart 1923 is het volgende opgenomen:
“In verband met Uw mededeeling aan onzen Ingenieur van [S] , waaruit bleek, dat door den Raad Uwer Gemeente wel is besloten om ƒ 2000.- beschikbaar te stellen voor den bouw van het transformatorhuisje bij het villapark, doch nog geen beslissing is genomen in zake de door ons gevraagde vergunning, voor het hebben en houden van kabels enz. als omschreven in het aan U overhandigde concept-raadsbesluit, heb ik de eer, U te berichten, dat wij het op hoogen prijs zullen stellen, indien de Raad zich in bovengenoemde kwestie alsnog wil uitspreken. Voorshands ligt het niet in onze bedoeling met de werkzaamheden te beginnen, voordat een beslissing van den Raad gevallen is.”
5. Bij brief van 22 maart 1923 hebben burgemeester en wethouders een voorstel aan de raad gedaan, waarin het volgende is opgenomen:
“Blijkens bijgaande missive maakt [bedrijf-1] te [Z] bezwaar om met het verdere leggen van een kabel door de gemeente te beginnen, voordat is ingetrokken het raadsbesluit dd. 16 October 1922 no.8/526, waarvan een afschrift hiernevens gaat en een besluit is genomen als in concept hierbij is gevoegd.
Waar het gewenscht is én in het belang van degenen die een aansluiting voor electrisch licht begeeren én in dat der vele werkloozen dat er spoedig voortgang wordt gemaakt met de kabellegging stellen wij U voor onder intrekking van Uw besluit dd 16 October 1922 no.8/526 te nemen een besluit als in ontwerp hierbij gaat.”
6. Bij besluit van de raad van de gemeente van 24 maart 1923, no.5/93, is, voor zover thans van belang, het volgende bepaald:
“1e.in te trekken ons besluit dd 16 October 1922 no.8/526;
2e.aan [bedrijf-1] te [Z] hem kosteloos het recht te verleenen, werken tot geleiding, transformeering verdeeling en levering van electriciteit of daarmede in verband staande beveiligings- en ondersteuningswerken te hebben, aan te brengen, in stand te houden, te wijzigen en te verwijderen, in, op, aan, door of boven gemeentelijke gronden, wegen wateren en andere eigendommen der gemeente, zulks onder voorwaarde, dat de Vennootschap voornoemd:
a. omtrent de uitvoering dier werken, alsmede omtrent het tijdstip der uitvoering met Burgemeester en Wethouders overleg pleegt;
b. zich verplicht na het verrichten van deze werkzaamheden het geroerde op hare kosten zooveel mogelijk weer in den toestand terug te brengen van vóór de uitvoering van die werkzaamheden.”
7. In de gemeente geldt voor het jaar 2014 de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting 2014 (hierna: de Verordening). De Verordening luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“Artikel 1 Aard van de heffing en belastbaar feit
Onder de naam ‘precariobelasting’ wordt een directe belasting geheven voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond, voor de openbare dienst bestemd.
Artikel 2 Belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene die het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel degene ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, degene aan wie de vergunning is verleend of diens rechtsopvolger aangemerkt als degene bedoeld in het eerste lid, tenzij blijkt dat hij niet het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft.”
8. Op grond van de Tarieventabel, behorende bij de Verordening bedraagt het tarief voor het hebben van buizen, kabels, draden of leidingen € 2,20 per strekkende meter, per jaar.”
Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan de volgende feiten toe.
De aanhef van het door de rechtbank onder 6 vermelde besluit van de raad van de gemeente Hattem van 24 maart 1923, nr. 5/95 (hierna: het Raadsbesluit) luidt als volgt:
“No. 5/95 (…) Vergunning leggen kabel.
De Raad der gemeente Hattem,
Gezien het schrijven der [bedrijf-1] te [Z] , d.d. 15 Maart 1923 no. 132 dossier 95 betreffende vergunning tot kabellegging;
Gehoord de besprekingen;
Besluit:”
3 3. Geschil in hoger beroep
Evenals voor de rechtbank is voor het Hof in geschil of de aanslag precariobelasting terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of:
- -
-
het Raadsbesluit, dan wel een anderszins ontstane gedoogplicht van de gemeente in de weg staat aan de heffing van precariobelasting;
- -
-
het tarief onevenredig en/of willekeurig is;
- -
-
in strijd is gehandeld met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur.