Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-07-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3993, 16/00412

Gerechtshof Amsterdam, 27-07-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3993, 16/00412

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
27 juli 2017
Datum publicatie
4 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:3993
Zaaknummer
16/00412

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting; voldoet het motorrijtuig (met dubbele cabine) aan de inrichtingsvereisten als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994? Meer in het bijzonder is in geschil of de laadruimte ten minste 150 cm lang is

Uitspraak

Kenmerk 16/00412

27 juli 2017

uitspraak van de veertiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende

gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering,

tegen de uitspraak van 11 augustus 2016 in de zaak met kenmerk HAA 15/3303 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 1 mei 2015 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (MRB) opgelegd voor een bedrag van € 1.815 en bij beschikking een boete van € 1.815.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 5 juni 2015 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 11 augustus 2016 heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

Het bij het Hof tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is ingediend op 22 september 2016 en gemotiveerd bij brief van 21 november 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’ – voor zover in hoger beroep relevant de navolgende feiten vastgesteld.

“ 1. Eiser is volgens de kentekenregistratie van 18 februari 2009 tot en met 11 juni

2015 houder geweest van een auto, merk [merknaam], met kenteken [kentekennummer] (hierna:

de auto). De datum van het kentekenbewijs deel I is 31 januari 2003.

2. Tot de stukken van het geding behoort een Melding Controle Autoheffingen.

Volgens deze melding bevond de auto zich bij de controle op 5 september 2014 om 09:38

uur op de [Z-straat] te [Z]. Bij de controle is geconstateerd dat de auto niet

voldoet aan de wettelijke inrichtingseisen zoals neergelegd in de Wet op de

Motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB). In de melding is onder punt 7

“Verklaring bestuurder/bijzonderheden” het volgende vermeld:

“Het motorvoertuig is voorzien van een dubbele cabine. Het verplichte volledige tussenschot

staat niet meer op de juiste plaats in het motorvoertuig. De gemeten lengte van de laadruimte

(aan de buitenzijde van het motorvoertuig gemeten) bedraagt 130 cm. Het motorvoertuig

voldoet hierdoor niet meer aan de gestelde fiscale eisen voor een motorvoertuig met een

dubbele cabine. Het P tarief is van toepassing.”

(…) ”

2.2.

Nu partijen tegen de feitenvaststelling van de rechtbank geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de naheffingsaanslag MRB terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is tussen partijen in geschil of de laadruimte van de auto ten tijde van de controle een lengte had van ten minste 150 cm (standpunt belanghebbende), of niet (standpunt inspecteur).

3.2.

Indien komt vast te staan dat de laadruimte een lengte heeft van ten minste 150 cm (standpunt belanghebbende), is tussen partijen niet in geschil dat de auto voldoet aan de overige voor toepassing van het bestelautotarief gestelde voorwaarden.

3.3.

Belanghebbende heeft zich bij de rechtbank beroepen op gewekt vertrouwen omdat de RDW de auto als bestelauto heeft aangemerkt.

3.4.

Voorts is de opgelegde boete ad € 1.815 in geschil. Belanghebbende herhaalt dat hem te dezen geen schuld is te verwijten (avas), danwel, zo dit anders mocht zijn, dat de boete te hoog is vastgesteld.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing