Home

Gerechtshof Amsterdam, 11-10-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4008, 17/00094

Gerechtshof Amsterdam, 11-10-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4008, 17/00094

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
11 oktober 2017
Datum publicatie
11 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:4008
Zaaknummer
17/00094

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; art. 29, lid 1, aanhef en letter a van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (tekst 2013); tijdigheid verzoek om teruggaaf omzetbelasting op oninbare vorderingen. De betreffende vorderingen zijn - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - niet verjaard nu de schuldenaar daar geen beroep op heeft gedaan. Betaling van de overeengekomen vergoeding kan aldus nog altijd in rechte worden gevorderd. Het verzoek is tijdig gedaan

Uitspraak

kenmerk 17/00094

14 september 2017

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,gemachtigde: mr. A.J.B. de Miranda (RSM Netherlands Belastingadviseurs N.V.),

tegen de uitspraak van 27 januari 2017 in de zaak met kenmerk HAA 15/4146 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft bij brief van 28 november 2013 verzocht om teruggaaf van betaalde omzetbelasting op oninbare vorderingen ten bedrage van in totaal € 38.000.

1.2.

De inspecteur heeft bij beschikking van 31 oktober 2014 het verzoek afgewezen.

1.3.

De inspecteur heeft bij uitspraak van 1 juni 2015 het bezwaar tegen de beschikking afgewezen.

1.4.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 27 januari 2017 het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 februari 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft met dagtekening 12 juli 2017 een nader stuk ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak - waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiseres’ en ‘verweerder’- de volgende feiten vastgesteld:

1. Eiseres exploiteert een jachthaven welke is gelegen aan de [adresaanduiding] te [Z] . De heer [A] is indirect voor 100% aandeelhouder van eiseres. Eiseres heeft op 31 december 2005 een tweetal facturen met omzetbelasting verzonden aan [debiteur] B.V. De in rekening gebrachte omzetbelasting is door eiseres aangegeven en betaald. Deze facturen zijn als volgt samengesteld:

Factuurnr.

Datum

Omschrijving

Bedrag

Btw

Totaal

05.902

31-12-2005

Huur 2005 [adresaanduiding]

€ 50.000

€ 9.500

€ 59.500

05.901

31-12-2005

Overname installaties

€ 150.000

€ 28.500

€ 178.500

Totaal

€ 200.000

€ 38.000

€ 238.000

Op beide facturen staat een betalingstermijn van 14 dagen vermeld.

2. [debiteur] B.V. exploiteerde een restaurant in [Z] en huurde hiervoor een pand dat eigendom was van eiseres. Het pand is gelegen aan de [adresaanduiding] te [Z] . Vanaf 2008 is [debiteur] B.V. gestopt met de exploitatie van het restaurant en is dit overgenomen door [Y] B.V., waarvan [A] indirect voor 100% aandeelhouder is.

3. In november 2013 heeft [debiteur] B.V. betalingsonmacht gemeld. De huur van het pand gelegen aan de [adresaanduiding] werd eerst op 5 december 2013 door eiseres opgezegd.

4. Bij brief van 28 november 2013, door verweerder ontvangen op 29 november 2013, heeft eiseres verzocht om teruggave van omzetbelasting ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en letter a, van de Wet OB. Dit teruggaafverzoek vormde voor verweerder aanleiding tot het instellen van een boekenonderzoek. Het controlerapport is gedateerd 8 augustus 2014 en op of omstreeks die datum naar eiseres verzonden. In dit rapport staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“1.1 Reikwijdte van het onderzoek

Onderzocht is het op 29 november 2013 door [naam accountantskantoor] ingediende verzoek om teruggaaf van de afgedragen omzetbelasting op oninbare vorderingen van [X] B.V. op haar afnemer [debiteur] B.V. Het verzoek is tijdig ingediend.

(…)

3 Omzetbelasting

3.1

Feiten en omstandigheden

Op 31 december 2005 zijn er door [X] twee facturen verzonden aan [debiteur] B.V.

• Factuurnummer 05.901 in verband met overname installaties € 150.000 met btw 19% € 28.500

• Factuurnummer 05.902 in verband met huur 2005 € 50.000 met btw 19% € 9.500.

[A] heeft verklaard dat:

• Er mailtjes zijn verstuurd met verzoek deze rekeningen te betalen

• Dhr. [B] enkele malen in persoon is aangesproken om hem te herinneren aan de

openstaande vorderingen en met het verzoek deze te betalen.

• Op 12 november 2013 bleek dat [B] niet meer tot betaling kon overgaan en de vordering op [debiteur] B.V. definitief als oninbaar moest worden beschouwd.

(…)

3.4

Standpunt inspecteur

Niet is gebleken dat:

• Verdere incassomaatregelen zijn genomen om de openstaande rekeningen te innen. Zoals het

versturen van aanmaningen, het inschakelen van een deurwaarder of het aanvragen van een

faillissement.

• Er een incasso dossier aanwezig is.

Door [A] zijn er geen verdere incassomaatregelen genomen dan bovenstaande, hij geeft hiervoor diverse redenen:

• er viel volgens hem niks te halen.

• het café-restaurant gedeelte van de jachthaven was al overgenomen door [Y] B.V.

• er was altijd de hoop dat de achterstanden alsnog zouden worden betaald.

• het beëindigen van het huurcontract is een lastige procedure.

Conclusie inspecteur

Om het verzoek toe te kunnen staan moeten er voldoende inspanningen zijn geleverd om de achterstallige bedragen te innen. Naar de mening van de belastingdienst is dit hier niet het geval.

3.6

Gevolg

Ik wijs het verzoek af.”

5. Verweerder heeft bij beschikking van 31 oktober 2014 het verzoek om teruggaaf afgewezen. Eiseres heeft op 12 december 2014 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing.

6. Op 8 april 2015 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden.

7. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 juni 2015 het bezwaar afgewezen en aangegeven dat het verzoek om teruggave niet-ontvankelijk is.

8. Tot de stukken van het geding behoren de aangiftes vennootschapsbelasting (hierna: vpb) van eiseres voor de jaren 2006 en 2007. In de aangifte vpb voor het jaar 2006 staat er op de eindbalans een vordering op handelsdebiteuren opgenomen van € 270.326 en in de aangifte vpb 2007 staat er op de eindbalans een vordering op handelsdebiteuren opgenomen van € 6.489 en een vordering omzetbelasting van € 50.341.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.

2.3.

Belanghebbende heeft in hoger beroep een verklaring van [B] namens [debiteur] B.V. d.d. 2 mei 2017 overgelegd, welke verklaring onder andere het volgende vermeldt:

“(…)

- Op 31 december 2005 heeft [debiteur] B.V. (hierna: [debiteur] B.V.) de volgende facturen ontvangen van [X] :

Factuurnummer 05.901, (…), in verband met overname installaties € 150.000, met btw 19% € 28.500 (totaal derhalve € 178.500).

Factuurnummer 05.902 (…), in verband met de huur 2005 € 50.000 en met 19% btw € 9.500 (totaal derhalve € 59.500).

- [B] en [A] (namens [X]) zijn een zeer ruime betaaltermijn overeengekomen voor deze facturen, inhoudende dat de facturen pas behoefden te worden betaald zodra de liquiditeitspositie van [debiteur] B.V. dat zouden toelaten.

- Toen in 2007 duidelijk werd dat de activiteiten van [debiteur] B.V. zouden worden gestaakt, is over de openstaande facturen afgesproken dat zodra de opbrengsten van het restaurant in [plaatsnaam] (via [D] B.V., 100% dochter van [E] B.V.) weer positief zouden zijn, de vennootschap de hiervoor genoemde openstaande facturen namens [debiteur] B.V. zou gaan voldoen.

- In de periode 2005 tot en met 2013 is er geregeld mondeling contact tussen [A] en [B] . In die periode werd minimaal één keer per maand gesproken over de (financiële) situatie en verwachtingen voor wat betreft de betaling van de openstaande facturen.

- Gelet op de gemaakte afspraken en het regelmatige contact daarover tot en met november 2013, stonden de facturen in 2013 nog open. Van prijsgeven van de vorderingen door [X] is nooit sprake geweest.

- Pas na een gesprek met de Rabobank (op 12 november 2013) werd duidelijk dat de facturen, hoewel ze nog openstonden, vanwege de financiële situatie op dat moment echt niet meer konden en zouden worden voldaan.”

3 Geschil 3.1. Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de inspecteur terecht de gevraagde teruggaaf heeft geweigerd. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbendes vorderingen, ter zake van de verhuurovereenkomst en overname inventaris, niet zijn betaald.

4 Beoordeling van het geschil

5 5. Kosten

6 6. Beslissing