Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-09-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4035, 17/00040 t/m 17/00041

Gerechtshof Amsterdam, 14-09-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4035, 17/00040 t/m 17/00041

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 september 2017
Datum publicatie
11 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:4035
Zaaknummer
17/00040 t/m 17/00041

Inhoudsindicatie

Op grond van een door de gemeente in 1959 met een waterleidingbedrijf gesloten overeenkomst is het Hof van oordeel dat de gemeente niet bevoegd is in haar hoedanigheid van grondeigenaar jegens belanghebbende op te treden tegen de aanwezigheid van de waterleidingen in de gemeentegrond. Het is dan niet toegestaan om ter zake van de aanwezigheid van dat netwerk precariobelasting te heffen (HR 10 juni 2009, nr. 42.804, BNB 2009/234).

Uitspraak

kenmerken 17/00040 tot en met 17/00042

14 september 2017

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Beuningen, de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak van 1 december 2015 in de zaken met kenmerken AWB 15/2864, 15/2865 en 15/2866 van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X ] te [Z] , belanghebbende,gemachtigde: mr. M.H.B.J. Harbers (Houthoff Buruma) te Amsterdam

en

de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 november 2014 aan belanghebbende voor de jaren 2012, 2013 en 2014 aanslagen precariobelasting opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 166.323,50, € 178.203,75 en € 190.084.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar, gedagtekend 7 april 2015, de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Op het hiertegen ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak (waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’) als volgt beslist:

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de aanslagen precariobelasting voor de jaren 2012, 2013 en 2014;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 980;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 331 vergoedt.”

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is ingekomen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 januari 2016 en aangevuld bij brief van 3 maart 2016. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Bij brief van 19 april 2016 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden partijen bericht dat de onderhavige zaken zijn aangehouden in afwachting van de arresten ECLI:NL:HR:2016:1270 en ECLI:NL:HR:2016:1267, en is belanghebbende in de gelegenheid gesteld zich over die, op 24 juni 2016 gewezen, arresten uit te laten en is daarover de heffingsambtenaar geïnformeerd.

1.6.

Belanghebbende heeft bij brief van 25 juli 2016 van de geboden mogelijkheid gebruik gemaakt.

1.7.

De heffingsambtenaar heeft hierop gereageerd bij brief van 14 september 2016.

1.8.

Bij beslissing van 24 januari 2017, nrs. 16/0051 t/m 16/00053, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het onderhavige hoger beroep ter verdere behandeling verwezen naar het Hof.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiseres is eigenaar van het waterleidingnet in de gemeente Beuningen .

2. [bedrijf-1] heeft in 1959 met de gemeente Beuningen een overeenkomst betreffende de drinkwatervoorziening van de gemeente Beuningen gesloten (hierna ook: de overeenkomst). In deze overeenkomst is, voor zover hier van belang, onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Artikel 1

Aanleg en exploitatie van een waterleiding in de gemeente

1. [bedrijf-1] zal t.b.v. de gemeente een waterleiding aanleggen, zodra de rentabiliteit van de aanleg naar het inzicht van [bedrijf-1] is verzekerd en de uitvoering in haar algemeen beleid past.

Het geprojecteerde hoofdleidingnet is aangegeven op de bij deze overeenkomst behorende en voor echt erkende kaart. Uitbreidingen van de op deze kaart aangegeven waterleiding zullen door [bedrijf-1] tot stand worden gebracht wanneer de rentabiliteit daarvan is verzekerd, de uitbreidingen passen in het beleid, dat [bedrijf-1] ten aanzien van uitbreidingen in haar gehele voorzieningsgebied voert en nadat overeenstemming met burgemeester en wethouders is bereikt.

(…)

3. [bedrijf-1] zal de in het eerste lid bedoelde waterleiding exploiteren. De voorwaarden voor aansluiting en waterlevering zullen voor de gemeente gelijk zijn aan die, welke in andere gemeenten in het voorzieningsgebied der [bedrijf-1] gelden.

(…)

Artikel 6

Vergunningen

1. De gemeente verleent hiermede de voor het leggen, hebben, onderhouden, verkleinen, verzwaren, uitbreiden en wijzigen van het hoofdleidingennet met toebehoren en van dienstleidingen met toebehoren, waarbij zowel de werkzaamheden als het toebehoren in de ruimste zin moeten worden genomen, vereiste burgerrechtelijke en publiekrechtelijke vergunningen, ontheffingen, toestemmingen, enz. voorzover de gemeente in deze bevoegd is deze te verlenen.

(…)”

3. Met ingang van het jaar 2012 heft verweerder precariobelasting van eiseres in verband met het feit dat zij waterleidingen heeft onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond.”

2.2.

Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan de volgende feiten toe.

2.3.

In de door de rechtbank onder 2 vermelde overeenkomst tussen de gemeente Beuningen en [bedrijf-1] is voorts onder meer het volgende opgenomen:

“de gemeente Beuningen (…) ten deze vertegenwoordigd door (…) , burgemeester, handelende ter uitvoering van het besluit van de raad dier gemeente d.d. 30-6-1959 goedgekeurd bij besluit van gedeputeerde staten der provincie Gelderland, d.d. 15-7-1959, nr (…) is overeengekomen als volgt.

(…)

Artikel 1

(…)

2. [bedrijf-1] zal er voor zorgdragen, dat door middel van deze waterleiding steeds voldoende drinkwater en bovendien een hoeveelheid brandbluswater onder voldoende druk ter beschikking staat. De kwaliteit van het water zal voldoen aan de eisen, welke aan goed drinkwater mogen worden gesteld. (…)

Artikel 6

Vergunningen

(…)

2. Van het leggen van het hoofdleidingnet in eerste aanleg zal [bedrijf-1] tijdig tevoren, onder overlegging van kaarten, aan burgemeester en wethouders kennis geven. Van het verkleinen, verzwaren, uitbreiden en wijzigen van het hoofdleidingnet zal [bedrijf-1] , eveneens tijdig tevoren, onder overlegging van kaarten, aan burgemeester en wethouders kennis geven.

(…)

5. De gemeente verbindt zich, indien krachtens enige gemeenteverordening rechten op het aanwezig zijn van leidingen, kabels enz. in gemeentegronden, - wateren, enz. worden geheven, binnen redelijke tijd deze verordening te herzien, zodanig, dat na wijziging [bedrijf-1] geen rechten zal zijn verschuldigd, dan wel aan [bedrijf-1] jaarlijks een bedrag, gelijk aan de door haar betaalde rechten, uit te keren. Het laatste geldt evenzo voor het geval in de toekomst een verordening als bovenbedoeld van kracht mocht worden.

(…)

7. Indien tengevolge van of in verband met door of vanwege de gemeente uit te voeren werken, buisleidingen, kabels, enz. met toebehoren moeten worden verplaatst, is [bedrijf-1] daartoe op schriftelijke aanzegging van Burgemeester en Wethouders verplicht. Zulks moet geschieden binnen een redelijke (…) termijn, terwijl de daaraan voor [bedrijf-1] verbonden kosten voor rekening van de gemeente komen.

(…)

Artikel 7

Geschillen

1. Onverminderd de bevoegdheid van elk der partijen om in zaken, waarin uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening bij voorraad noodzakelijk is, de beslissing in te roepen van de bevoegde president ener arrondissementsrechtbank (…), verbinden partijen zich alle geschillen, welke mochten voortvloeien uit deze overeenkomst en die, welke daarvan het gevolg mochten zijn, (…) in hoogste ressort door arbitrage te zullen doen beslechten. (…)

(…)

Artikel 11

Het inwerking treden van de overeenkomst

1. Dit contract zal in werking treden op een nader door de Raad van Commissarissen van [bedrijf-1] vast te stellen datum, doch niet eerder dan 1 januari 1960. (…)”

2.4.

In hoger beroep heeft belanghebbende een kopie overgelegd van een ‘Overeenkomst inzake de drinkwatervoorziening van de gemeente Ewijk’, die in 1959 is gesloten tussen de toenmalige gemeente Ewijk en [bedrijf-1] . Deze overeenkomst is inhoudelijk gelijkluidend aan de onder 2.3 vermelde overeenkomst van [bedrijf-1] met de toenmalige gemeente Beuningen.

2.5.

Tijdens de zitting in hoger beroep is namens de heffingsambtenaar onder meer het volgende verklaard:

“Naar onze mening kan uit lid 5 van artikel 6 van de overeenkomst juist worden afgeleid dat het wel mogelijk is om rechten te heffen. (…) In elk geval vind ik dat de vraag of artikel 6, lid 5, van de overeenkomst misschien zou moeten leiden tot terugbetaling van de geheven precariobelasting pas aan de orde kan komen nadat de onderhavige zaken zijn uitgeprocedeerd. (…) Desgevraagd reageer ik op het standpunt van belanghebbende dat hetgeen thans wordt geduid als ‘precariobelasting’ valt onder de in artikel 6, lid 5 van de overeenkomst genoemde term ‘rechten’. Ik erken dat het een ruim begrip is. Precariobelasting zou daar onder kunnen vallen. Ik handhaaf het eerder door mij ingenomen standpunt dat dit niet het geval is derhalve niet langer. (…) Ik hoor u vragen naar mijn inhoudelijke reactie op de door belanghebbende overgelegde fusieakten. Hoewel ik het moeilijk vind om daaruit te herleiden dat [belanghebbende] de rechtsopvolger van [bedrijf-1] is, kan ik daar bij nader inzien wel van uitgaan. Ik bevestig aldus niet langer te betwisten dat de rechten en verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst in het kader van de juridische fusie van rechtswege onder algemene titel op [belanghebbende] zijn overgegaan, voor zover die rechten althans vatbaar zijn voor een dergelijke overgang.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals voor de rechtbank is voor het Hof in geschil of de aanslagen precariobelasting terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende voor de jaren 2012, 2013 en 2014 rechten kan ontlenen aan de onder 2.3 en 2.4 vermelde overeenkomsten. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is het geschil toegespitst op de vraag of de gemeente op grond van deze overeenkomsten verplicht is de aanwezigheid van het waterleidingnetwerk in de gemeentegrond te gedogen.

3.2.

Tijdens de zitting in hoger beroep hebben partijen eenparig verklaard dat zij – voor zover nodig – zich in de onderhavige procedure over en weer niet gebonden achten aan het in de genoemde overeenkomsten (in artikel 7) opgenomen arbitragebeding.

4 4. Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing