Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-01-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:408, 16/00120

Gerechtshof Amsterdam, 10-01-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:408, 16/00120

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 januari 2017
Datum publicatie
15 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:408
Zaaknummer
16/00120

Inhoudsindicatie

Landinrichtingsrente. Het Hof leidt uit de overwegingen van het arrest BNB 2006/219 de rechtsregel af dat het voorschrift van artikel 229, vierde lid, Liw niet aan een belanghebbende kan worden tegengeworpen indien diens grieven (tegen de aanslag landinrichtingsrente) zich richten tegen latere aanpassingen aan de lijst geldelijke regelingen (LGR) waarmee hij op het tijdstip dat hij bezwaar kon maken tegen de LGR geen rekening kon houden. In het onderhavige geval is daarvan echter geen sprake, nu de grieven van belanghebbende dezelfde zijn zoals eerder naar voren gebracht in zijn bezwaar tegen de ter inzage gelegde LGR. Het Hof komt daarom in de onderhavige procedure niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van belanghebbendes grieven tegen de wijze waarop de rechtbank tot sluiting van de LGR is overgegaan.

Uitspraak

kenmerk 16/00120

10 januari 2017

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] , belanghebbende,

tegen

de uitspraak van 10 februari 2016 in de zaak met kenmerk HAA 15/2305 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 27 november 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag landinrichtingsrente opgelegd ten bedrage van € 715,92 (hierna: de aanslag).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 9 april 2015, het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 maart 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’) de navolgende feiten vastgesteld.

“1. Eiser is eigenaar van percelen grond in de gemeenten Noorder-Koggenland, Opmeer en Wognum. Deze percelen vallen onder het ruilverkavelingsblok De Gouw, waarvoor voor het eerst in 2014 landinrichtingsrente verschuldigd is.

2. In het kader van de ruilverkaveling De Gouw is een plan van toedeling opgemaakt op basis van de eigendomssituatie op 1 mei 1998. Ook is de lijst der geldelijke regelingen (LGR) ter inzage gelegd.

3. Eiser heeft bezwaar gemaakt bij de landinrichtingscommissie. Op 21 oktober 2010 is een intrekkingsverklaring getekend door eiser en de landinrichtingscommissie, welke verklaring onder meer inhoudt:

“Ruileverkaveling De Gouw de Lijst der Geldelijke regelingen

(…)

Reclamant heeft een bezwaarschrift ingediend:

1. Reclamant maakt bezwaar tegen de toedeling. Met name het gedeelte (van het huiskavel) dat is overgegaan naar Hoogheemraadschap tbv hoofdwaterlopen. Hier zouden afspraken over gemaakt zijn met de commissie, deze zijn volgens reclamant niet nagekomen.

In het kader van de procedure Planwijziging Planuitwerking welke ter inzage is gelegd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland heeft dhr [X] geen bezwaar aangetekend, omdat met dhr [naam] (vicevoorzitter Landinrichtingscommissie) de afspraak gemaakt is dat in het kader van de 3% regeling van het waterschap de te graven hoofdwaterloop uit de planuitwerking zal dienen als compensatie voor het dempen van sloten gedurende de uitvoering van de ruilverkaveling. In haar besluit van 3 september 1998 heeft GS aangegeven dat de 3% regeling van toepassing blijft zonder invulling te geven aan de wensen van het waterschap Westfriesland. Hiermee heeft de commissie en dhr [X] gemeend deze afspraak goed te hebben vastgelegd.

Reclamant stelt bij de intrekking van dit punt het voorbehoud dat het hoogheemraadschap uitvoering geeft aan het bovenstaande en dat dit niet meer leidt tot nader compenseren van waterberging.

(…)

Met inachtneming van bovengenoemde wijzigingen trekt reclamant zijn gehele bezwaar tegen de Lijst der Geldelijke regelingen in.

Door mede-ondertekening van deze verklaring verbindt de Landinrichtingscommissie zich de bovengenoemde toezeggingen gestand te doen en de daaruit voortvloeiende wijzigingen in de Lijst de Geldelijke regelingen te verwerken.

(…)”

4. Een brief van 4 maart 2012 van eiser aan de landinrichtingscommissie houdt – voor zover van belang – in:

“(…)

Gezien het feit dat de onder punt 1 genoemde punten van de intrekkingsverklaring niet zijn nagekomen zou mijn bezwaar voorgelegd dienen te worden aan de Rechter-Commissaris. Het conflict betreffende de waterbeheersing met HHNK had met een actieve bemiddeling vanuit de commissie voorkomen kunnen worden. (…)”

5. Een brief van 26 maart 2012 van de landinrichtingscommissie aan eiser houdt – voor zover van belang – in:

“(…)

U geeft aan dat de commissie aangaande punt 1 haar afspraak niet is nagekomen. De commissie vindt uw conclusie onjuist. Bezwaarpunt 1 gaat over zaken waarover de commissie geen besluit heeft genomen en waar de commissie niet verantwoordelijk voor is.

Het is Gedeputeerde Staten van Noord-Holland die het begrenzingsplan heeft vastgesteld en het eigendom van de betwiste watergang heeft toegewezen aan het toenmalige waterschap Westfriesland. De Landinrichtingscommissie stond hier buiten, en heeft geen zeggenschap over het compensatiebeleid dempingen van het waterschap.

(…)

Het is verder niet aan de Landinrichtingscommissie om u te adviseren in te volgen rechtsprocedures bij conflicten met het Hoogheemraadschap. (…)”

6. Een brief van 28 maart 2012 van eiser aan rechtbank Alkmaar houdt – voor zover van belang – in:

“Bij deze wil ik in beroep gaan tegen het besluit van de Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling De Gouw om mijn bezwaar in zake de Lijst Geldelijke Regelingen van ruilverkaveling De Gouw als een aandachtspunt voor het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier af te handelen.

(…)

Bij deze vraag ik de rechtbank dan ook om de landinrichtingscommissie te verplichten om de normale route via de Rechter commissaris en zo nodig de rechtbank te volgen. (…)”

7. Bij brief van 16 mei 2012 heeft mr. [mr. P] , werkzaam bij rechtbank Alkmaar, de landinrichtingscommissie verzocht voor 31 mei 2012 het standpunt aangaande het hiervoor genoemde verzoek van eiser kenbaar te maken.

8. Bij brief van 30 mei 2012 heeft de landinrichtingscommissie – voor zover van belang – als volgt gereageerd:

“(…)

Daarnaast wil de commissie het volgende opmerken:

De commissie is van mening dat het bezwaar van de heer [X] een bezwaar is dat gericht is tegen de toewijzing conform het begrenzingsplan.

In het bezwaarschrift tegen de Lijst der Geldelijke regelingen heeft [X] het volgende woordelijk opgenomen: “Reclamant maakt bezwaar tegen de toedeling. Met name het gedeelte (van het huiskavel) dat is overgegaan naar Hoogheemraadschap tbv hoofdwaterlopen. Hier zouden afspraken over gemaakt zijn met de commissie, deze zijn volgens reclamant niet nagekomen.”

Het begrenzingsplan en het toewijzingsbesluit zijn vastgesteld en de akte van toedeling is reeds gepasseerd.

Het bezwaar van de heer [X] is geen bezwaar tegen de Lijst der geldelijke regelingen. In het bezwaarschrift van de heer [X] wordt niet gesproken over geleden schade of enige geldelijke prestatie.

(…)

Derhalve concludeert de commissie dat het bezwaar van de heer [X] niet thuishoort bij de Lijst der Geldelijke Regelingen en hij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

(…)”

9. Mr. [mr. P] heeft deze brief niet doorgezonden aan eiser.

10. Bij vonnis van 7 maart 2013 van rechtbank Noord-Holland is de LGR gesloten.”

2.2.

Nu partijen tegen deze feiten geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof van deze feiten uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.

2.3.

Bij besluit van 9 augustus 2010 heeft het Hoogheemraadschap belanghebbende onder aanzegging van bestuursdwang gelast om 699 m² water te graven. Belanghebbende heeft hiertegen vergeefs bezwaar en (hoger) beroep ingesteld (Rechtbank Haarlem 26 januari 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BV2655 en Raad van State (Afdeling bestuursrechtspraak) 14 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:703.

2.4.

Belanghebbende heeft bij een (niet tot de gedingstukken behorende) brief van 1 augustus 2013 bij de rechtbank Alkmaar bezwaar aangetekend tegen de sluiting van de LGR, en bij een (tot de gedingstukken behorende) brief van diezelfde datum een klacht ingediend over het functioneren van de bij de behandeling van de LGR betrokken rechter-commissaris en de door de rechtbank onder 7 vermelde medewerker. Bij brief van 30 september 2013 heeft een lid van het gerechtsbestuur van de rechtbank Alkmaar - voor zover hier relevant - als volgt op deze brieven gereageerd:

“Bij brief van 1 augustus jl. deelt u mee bezwaar te willen maken tegen de sluiting van de Lijst der Geldelijke regelingen (…). Bij brief van dezelfde datum dient u een klacht in tegen de heer [mr. P] , medewerker van deze rechtbank en tegen de rechter-commissaris die bij de ruilverkaveling betrokken is (geweest). (…) Wat uw eerste brief betreft merk ik het volgende op. U heeft uw bezwaren tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen ingetrokken nadat u tot overeenstemming bent gekomen met de Landinrichtingscommissie. De eventuele bemoeienis van de rechtbank bij uw bezwaar/beroep is daarmee afgedaan. Uw brieven van 28 maart 2012 en 6 april 2012 zijn doorgestuurd naar de Landinrichtingscommissie (…). Bij brief van 30 mei 2012 heeft de Landinrichtingscommissie gereageerd. Ik weet niet of deze brief u ook heeft bereikt, en daarom zend ik u deze ter kennisneming toe. De Landinrichtings-commissie komt (…) tot de conclusie dat u niet ontvankelijk bent in uw verzoek.

U wilt weten wat u kunt doen om het besluit van de Landinrichtingscommissie ongedaan te maken. Ik ben als vertegenwoordiger van het gerechtsbestuur van deze rechtbank niet in de positie u daarover te adviseren. In geval er naar uw mening onregelmatigheden zijn voorgevallen die als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt, staat voor u wellicht de weg van de (gewone) civiele procedure open. (…)

Voorzover u (…) ontevreden bent over de beslissingen van de rechter-commissaris moet ik opmerken dat ik daarover (…) niet kan en mag oordelen, nu dat beslissingen zijn die in het zogenaamde rechterlijke domein liggen. (…) Uw verzoek om vergoeding van kosten wijs ik af. De Lijst der Geldelijke Regelingen is vastgesteld en gesloten. Zoals gezegd is dat een beslissing van de rechtbank geweest. Het staat u vrij rechtsmaatregelen te treffen indien u van oordeel bent dat de rechtbank te kort is geschoten, maar ik zie geen aanleiding om de daaraan verbonden kosten te vergoeden.

Uw klacht over de heer [mr. P] treft op een aantal onderdelen wel doel. (…) Samengevat: met de vaststelling en sluiting van de Lijst der Geldelijke Regelingen was de zaak voor de rechtbank afgedaan en aan u had dus moeten worden bericht dat uw verzoek verder niet inhoudelijk in behandeling kon worden genomen.”

2.5.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft belanghebbende onder meer het volgende verklaard:

“Op het moment dat de voorlopige lijst is opgesteld, is het mogelijk om er bezwaar tegen te maken. Het gevolg is dat je óf met de landinrichtingscommissie tot overeenstemming komt, óf dat de rechter-commissaris erin wordt betrokken. Ik heb toen een compromis gesloten: onder voorbehoud dat de situatie zou blijven zoals die was onder de oorspronkelijke 3%-regeling, trok ik mijn bezwaar in. In 2012 zou alles klaar zijn. Het moest niet zo zijn dat ik dan opeens extra zou moeten graven. Het compromis is terug te vinden in punt 1 van de intrekkingsverklaring. Ik wilde gecompenseerd worden voor het feit dat ik de hoofdwaterloop moest toestaan; dat ging ten koste van de kadastrale maat achter mijn huis.

(…) In de loop van 2011-2012 bleek dat de afspraken niet nagekomen werden door het waterschap. (…) Van het waterschap kreeg ik ook niet de keurontheffing die ik nodig had om alle grond, die op dat moment op mijn land lag, te gebruiken voor het dempen van sloten.

(…) Als het waterschap zou hebben gedaan wat was afgesproken in de intrekkingsverklaring, dan was er een ander bedrag uitgekomen. Ik heb schade geleden van ongeveer € 25.000. Als ik de mogelijkheid zou hebben gehad de situatie voor te leggen aan de rechter-commissaris, dan was er een bedrag afgegaan vanwege minder individueel nut. (…) Voor het landinrichtingsproject lag er nog geen hoofdwaterloop. Hiervoor heb ik overpad moeten verlenen aan het waterschap. Een huis met een overpad heeft een lagere waarde dan een huis zonder. (…)

Ook na de uitspraak van de rechtbank in de procedure met het waterschap, lag er nog een conflict met het waterschap. Ik heb toen weer contact gezocht met de landinrichtingscommissie en die heeft per brief, gedagtekend 1 maart 2012, gereageerd. Ik heb vervolgens de rechtbank verzocht om de rechter-commissaris naar de zaak te laten kijken. Ik wilde immers de bezwaarprocedure voorzetten. Mijn brief heeft dhr. [mr. P] , werkzaam bij de rechtbank, doorgestuurd aan de landinrichtingscommissie. De rechtbank krijgt van de commissie op 30 mei 2012 antwoord. De brief wordt door de rechtbank pas op 30 september 2012 naar mij doorgestuurd. In de tussentijd heb ik tweemaal per maand met de rechtbank gebeld over de procedure. Op 7 maart 2013 sluit de rechtbank de lijst, maar mijn bezwaar lag nog steeds bij dhr. [mr. P] .

Ik was pas half juni 2013 ervan op de hoogte dat de lijst door de rechtbank gesloten was. Er verscheen een publicatie in de krant over de bijeenkomst waar de sluiting van de lijst was gevierd en over de publicatie van een boek. Vlak daarna kreeg ik een brief van het kadaster over de inschrijving van de nieuwe situatie. De rechtbank had niet op mijn bezwaar beslist, maar ik ging ervan uit dat de termijn voor het instellen van cassatie inmiddels zou zijn verstreken. Vervolgens heb ik een klachtenbrief gestuurd naar de rechtbank en een brief met een bezwaar tegen de sluiting van de lijst. De rechtbank heeft beide brieven beantwoord door middel van een brief, gedagtekend 30 september 2013. Hierin is zowel op mijn klacht als op mijn bezwaar gereageerd. Het bezwaar wordt door de rechtbank niet in behandeling genomen.”

2.6.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de inspecteur zich laten bijstaan door een deskundige, [H] (werkzaam bij het Kadaster). Door deze deskundige is – voor zover hier relevant – het volgende verklaard:

“De deskundige wijst erop dat bij de post verkaveling op de lijst een 0 staat. Minder dan 0 kan niet. Het is dus onaannemelijk dat behandeling van de zaak door de rechter-commissaris verandering zou hebben gebracht in de situatie.

De deskundige legt uit hoe de ‘0’ bij de post verkaveling moet worden gezien. In de nadere regels zijn schattingsklassen geformuleerd. Een 0 staat daarbij voor geen of nagenoeg geen wijziging in de verkavelingssituatie. De hoogste klasse, klasse 4, staat voor een algehele samenvoeging van alle kavels in de bedrijfskavel.

(Op een vraag van de jongste raadsheer:) Zou er als gevolg van de door belanghebbende genoemde omstandigheden daadwerkelijk sprake zijn van schade, dan zou die als aparte verrekenpost op de lijst verschijnen. Een dergelijke verrekenpost kan aan de orde worden gesteld in een bezwaarprocedure.”

3 Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep tussen partijen in geschil of de aanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.

4 Relevante bepalingen van de Landinrichtingswet

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing