Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-10-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4135, 16/00349

Gerechtshof Amsterdam, 10-10-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4135, 16/00349

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 oktober 2017
Datum publicatie
18 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:4135
Zaaknummer
16/00349

Inhoudsindicatie

Proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft het aantal proceshandelingen gemoeid met het door gemachtigde van belanghebbende verschijnen ter zitting onjuist vastgesteld. Er hebben twee zittingen plaatsgevonden, gemachtigde van belanghebbende is uitgenodigd om op die zittingen te verschijnen en is aldaar ook daadwerkelijk verschenen. Ook indien ervan dient te worden uitgegaan dat die eerste zitting het karakter van een regiezitting heeft gehad. Conclusie: twee proceshandelingen (verschijnen eerste zitting en verschijnen nadere zitting) waaraan tezamen 1,5 punt dient te worden toegekend.

Uitspraak

Kenmerk 16/00349

10 oktober 2017

uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. M. Kintou),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 15/5846 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amstelveen, de heffingsambtenaar,

(V. Roodenburg).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 31 januari 2015 op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak bekend als [A-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) op de waardepeildatum 1 januari 2014 voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 vastgesteld op € 265.000 (hierna: de WOZ-beschikking). In hetzelfde geschrift zijn ook de aanslagen onroerende-zaakbelastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing voor het belastingjaar 2015 bekend gemaakt.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 31 juli 2015, de WOZ-waarde van de woning verminderd tot € 249.000 en een kostenvergoeding toegekend ten bedrage van € 244.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 30 juni 2016 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in deze uitspraak wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de bestreden uitspraak voor zover daarbij de hoogte van proceskosten op € 244,- is vastgesteld;

-

stelt de hoogte van de proceskosten van eiser in bezwaar vast op 492,-;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden besluit;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep tot een bedrag van € 165,33;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden”

1.4.

Het door belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 augustus 2016, aangevuld op 13 september 2016. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2017. Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 17 augustus 2017 verzonden naar het adres van zijn gemachtigde ( [...] ), is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 18 augustus 2017 bezorgd op het adres van de gemachtigde en is voor de ontvangst getekend. Namens de heffingsambtenaar is Roodenburg voornoemd verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

In de ontwikkeling van het geschil in hoger beroep vindt het Hof aanleiding de feiten als volgt vast te stellen.

2.1.

De heffingsambtenaar heeft de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed tot een bedrag van € 244. In de uitspraak op bezwaar staat dit als volgt toegelicht:

“De [kostenvergoeding] waarom u heeft verzocht in het onderhavige bezwaar namens [belanghebbende], bedraagt volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende Bijlage €162,67,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde van € 244,- per punt en met een wegingsfactor van 1 omdat het minder dan 4 samenhangende zaken betreffen (Bijlage onder C2). Gezien echter het aantal objecten op de aanslagbiljetten van twee van de drie als samenhangende zaken gekwalificeerde bezwaren, alsmede het aantal objecten dat in waarde wordt verlaagd, wordt een wegingsfactor van 1,5 toegekend voor het gewicht van de zaak (Bijlage onder C1)). De [kostenvergoeding] wordt dan ook vastgesteld op € 244,-. Rekenkundig uitgeschreven is de berekening: (244 + 244) x 1 x 1,5 / 3 = € 244,-.”

2.2.

In eerste aanleg betrof het geschil de hoogte van de door de heffingsambtenaar aan belanghebbende toegekende kostenvergoeding in de bezwaarfase, waarbij het geschil zich toespitste op de vraag of sprake was van samenhang als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) met zaken van andere belastingplichtigen. De rechtbank heeft in haar uitspraak geconcludeerd dat van samenhang in de bezwaarfase geen sprake was en komt alsdan tot een kostenvergoeding van € 492 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 246).

2.3.

Ten behoeve van de procedure bij de rechtbank heeft belanghebbende zich laten bijstaan door een beroepsmatig rechtsbijstandverlener (mr. M. Kintou), die in dat kader een beroepschrift heeft ingediend en is verschenen op twee zittingen van de rechtbank op 17 februari 2016 en op 14 maart 2016. Op die eerste zitting is het beroep van belanghebbende in de onderhavige zaak aan de orde gekomen. Op die tweede zitting zijn daarnaast ook nog twee beroepen van andere belanghebbenden behandeld, in zaken waarin het geschil eveneens de hoogte van de door de heffingsambtenaar toegekende kostenvergoeding in de bezwaarfase betrof en waarin tevens rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon (mr. M. Kintou).

Ter zitting bij het Hof heeft de heffingsambtenaar hierover nog het volgende opgemerkt:

“Het is juist dat in de onderhavige zaak bij de rechtbank twee zittingen hebben plaatsgevonden. De eerste zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2016, alwaar beide partijen zijn verschenen en de zaak niet inhoudelijk is behandeld. Op die zitting zijn wat organisatorische aspecten aan de orde gekomen. Wat dat betreft had de zitting meer het karakter van een regiezitting. De tweede zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2016, alwaar de zaak wel inhoudelijk is behandeld. In het proces-verbaal van het verhandelde van die zitting staat abusievelijk dat het heeft plaatsgevonden op 27 januari 2016. Dat moet dus zijn 14 maart 2016.”

2.4.

De rechtbank heeft de heffingsambtenaar voor de behandeling van het beroep veroordeeld in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 165,33. In haar uitspraak heeft de rechtbank daaromtrent het volgende overwogen:

“9. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Naar het oordeel van de rechtbank is in de beroepsfase wel sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Bpb, omdat in alle drie de zaken alleen de proceskosten in bezwaar nog onderwerp van geschil zijn. De rechtbank veroordeelt verweerder in deze door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 165,33 per zaak (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 0,5 voor het gewicht van de zaken, gedeeld door 3). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil de hoogte van de proceskostenveroordeling voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing