Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-09-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4266, 16/00372

Gerechtshof Amsterdam, 19-09-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4266, 16/00372

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 september 2017
Datum publicatie
26 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:4266
Zaaknummer
16/00372

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. De fout gemaakt bij het overeenkomstig de aangifte vaststellen van de aanslag leidt er niet toe dat de aanslag wordt verminderd, nu die tot een te laag bedrag is vastgesteld.

Uitspraak

Kenmerk 16/00372

19 september 2017

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 15/5011 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

(gemachtigde: mr. H.H. de Rijk).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.491.

1.2.

Na tegen de aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 21 oktober 2015 het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 15 juli 2016 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24 augustus 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 25 november 2016 is van belanghebbende een conclusie van repliek ingekomen. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur verstrekt.

1.6.

Op 27 december 2016 is van de inspecteur een conclusie van dupliek ingekomen. Een afschrift hiervan is aan belanghebbende verstrekt.

1.7.

Op 14 juli 2017, 19 juli 2017 en 24 juli 2017 zijn van belanghebbende nadere stukken ingekomen. Deze stukken en de reactie van het Hof van 25 juli 2017 en die van belanghebbende van 28 juli 2017 zijn in afschrift aan de inspecteur verstrekt.

1.8.

Op 18 en 22 augustus 2017 is van belanghebbende een nader stuk ingekomen. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur verstrekt.

1.9.

Op 31 augustus 2017 is een reactie van de inspecteur op de nadere stukken van belanghebbende ingekomen. Een afschrift hiervan is aan belanghebbende verstrekt.

1.10.

Op 1 september 2017 is van belanghebbende een nader stuk ingekomen. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur verstrekt.

1.11.

Bij aangetekende brief van 17 augustus 2017 heeft belanghebbende [naam 1] en [naam 2] , medewerkers van de Gemeente Amsterdam, opgeroepen om als getuigen te verschijnen ter zitting van 12 september 2017. Genoemde personen hebben aan die oproep geen gehoor gegeven.

1.12.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld: (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’)

“Feiten

1. Eiser heeft in het verleden in verband met zijn ziekte een uitkering ontvangen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ), alsmede een (aanvullende) uitkering genoten van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (hierna: DWI). Het UWV heeft de WAZ-uitkering tot een te laag bedrag vastgesteld. Als de WAZ-uitkering naar het juiste bedrag was vastgesteld, had de DWI over de jaren 2000 – 2008 geen aanvullende uitkering hoeven te verstrekken. Het DWI heeft het UWV verzocht om vergoeding van de door haar aan eiser betaalde aanvullende uitkering.

2. Een brief van de DWI aan het UWV met dagtekening 27 oktober 2008 houdt, voor zover hier van belang, in:

“Betreft: [belanghebbende] geboren [geboortedatum] , wonende [adres] te [plaats] , BSN [nummer]

In verband met een aan de bovengenoemde persoon toegekende WAZ-uitkering delen wij u het volgende mee. Bij de totstandkoming van het totaalbedrag van de declaratie dat met de Dienst Werk en Inkomen moet worden verrekend, is rekening gehouden met de richtlijnen genoemd in het Besluit verrekening van sociale uitkeringen van 28 november 2000. In de bijlage geven wij u een overzicht van de door de Dienst Werk en Inkomen verstrekte Wwb-uitkering, over de periode 10 mei 2000 tot en met 31 oktober 2008.

Over de periode 10 mei 2000 tot en met 31 december 2005 bedraagt het declaratiebedrag € 74.168,01 en het declaratiebedrag over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2008 bedraagt € 29.190,27.

In totaal bedraagt de declaratie over de periode 10 mei 2000 tot en met 31 oktober 2008: € 103.358,28.”

3. Een brief van het UWV aan de DWI met dagtekening 8 januari 2009 houdt onder meer in:

“Onder verwijzing naar uw declaratie delen wij u mede, dat wij in afwijking hiervan over de periode 10 mei 2000 tot 1 januari 2006 een bedrag van € 68.425,75 ter beschikking hebben gesteld. (…) Laatstvermeld bedrag van € 68.425,75 hebben wij inmiddels aan u betaalbaar gesteld.”

4. Eiser heeft op 16 juni 2009 een vaststellingsovereenkomst gesloten met de DWI en het UWV.

5. In april 2012 hebben eiser en verweerder een vaststellingsovereenkomst gesloten.

De vaststellingsovereenkomst luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“(…)

1 Partijen

[belanghebbende] , hierna te noemen partij A

De inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam vertegenwoordigd door [naam 3] als zodanig gemandateerd door de voorzitter van het Managementteam van de Belastingdienst. Hierna te noemen partij B

Verklaren hierbij een vaststellingsovereenkomst te hebben gesloten als bedoeld in artikel 7 900 van het Burgerlijk Wetboek ter beëindiging van geschil/ onzekerheid over de verrekening en belastbaarheid van uitkeringen van het DWI en het UWV over de jaren 2000-2010 en de aanslagen inkomstenbelasting 2000-2010 die zijn opgelegd aan partij A.”

6. Eiser heeft op 19 maart 2012 de aangifte ib/pvv voor het jaar 2011 ingediend. Daarin staan, onder meer, het navolgende:

Pensioen, AOW, WAO, bijstand ect. uit vroegere db (UWV)

4.663 (loonheffing)

19.573

Bruto resultaat uit werkzaamheden (row)

312

Totaal kosten bij row

5.839

Aftrek specifieke zorgkosten

863

Saldo aftrekbare giften aangever

692

Door belastingplichtige aangegeven verzamelinkomen

12.491

7. Verweerder heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning en het verschuldigde bedrag aan belasting als volgt berekend:

inkomen voor persoonsgebonden aftrek

14.046

af: persoonsgebonden aftrek

1.555

belastbaar inkomen

12.491

inkomstenbelasting BOX 1

231

premie volksverzekeringen

3.980

totaal ib/pvv

4.121

af: gecombineerde heffingskorting

1.987

verschuldigde ib/pvv

2.134

af: voorheffing (loonheffing)

4.663

bedrag van de aanslag

-2.529

eerdere aanslag(en)

-4.663

te betalen

2.134

heffingsrente

17

2.2.

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe:

2.2.1.

In de vaststellingsovereenkomst gesloten tussen belanghebbende en de inspecteur is onder “4. Inhoud van de overeenkomst” opgenomen:

“(…) Omdat in het verleden het bedrag tot belaste inkomsten heeft geleid worden de betalingen gedaan in 2009 van het UWV aan DWI als terugbetaling aangemerkt. Er is al een bedrag in aanmerking genomen van € 35 842. Dit bedrag zal worden verhoogd tot € 68 425,75. Het eerder genoemde bedrag maakt deel uit van dit laatste bedrag”.

De inspecteur heeft het bedrag van € 68.425,75 aangemerkt als negatief loon, hetgeen heeft geleid tot een verlies dat door middel van carry-back en carry-forward is verrekend met 2006, 2007, 2008, en 2010 (verweerschrift eerste aanleg blz. 3).

2.2.2.

Bij beschikking met dagtekening 12 november 2016 (verminderingsbeschikking carry-back) is de aanslag over het onderhavige jaar 2011 met € 322 verminderd tot (- € 2529 - € 322 = ) - € 2.851).

2.2.3.

De door belanghebbende in 2011 genoten uitkering van het UWV en de daarop ingehouden loonheffing zijn bij het doen van aangifte en het vaststellen van de aanslag overeenkomstig de aangifte, in aanmerking genomen tot onjuiste bedragen. In aanmerking zijn genomen € 19.573 aan uitkering en € 4.663 aan loonheffing. Dit had moeten zijn € 19.953 aan uitkering en € 4.709 aan loonheffing.

2.2.4.

Nadat belanghebbende, de DWI en het UWV op 16 juni 2009 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, heeft de Gemeente Amsterdam bij besluit van 7 juli 2009 aan belanghebbende medegedeeld dat hij € 16.779,60 diende terug te betalen. Van dit bedrag heeft belanghebbende in 2009 in totaal € 604,12 voldaan. Het restant van de vordering is kwijtgescholden.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de onderhavige aanslag tot een juist bedrag is vastgesteld. Voorts vordert belanghebbende schadevergoeding van de Belastingdienst.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing