Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-09-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4268, 16/00508

Gerechtshof Amsterdam, 19-09-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4268, 16/00508

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 september 2017
Datum publicatie
31 oktober 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:4268
Zaaknummer
16/00508
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 7:2

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. Belanghebbende is ten onrechte niet gehoord. Terugwijzing naar de heffingsambtenaar om opnieuw te beslissen op het bezwaar.

Uitspraak

Kenmerk 16/00508

19 september 2017

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mrs. drs. J.M.C. Niederer),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk ALK 15/5761 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Helder , de heffingsambtenaar,

(gemachtigde: mr. O.C.L. Repko).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 16 november 2015 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd (verder de Naheffingsaanslag).

1.2.

Na tegen de Naheffingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 15 december 2015, het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 14 november 2016 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 november 2016. Op 12 augustus 2017 heeft belanghebbende zijn hoger beroepschrift nader gemotiveerd. Afschriften van deze stukken zijn aan de heffingsambtenaar verstrekt.

1.5.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2017. Daarbij is verschenen mr. Repko voornoemd. Belanghebbendes gemachtigde is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“Feiten 1. Op 16 november 2015 omstreeks 14.53 uur constateerde een parkeercontroleur van de gemeente Den Helder dat de auto van eiser, merk [merknaam] , met kenteken [kenteken] , in de [straat] te [plaats] geparkeerd stond. Bij controle stelde de parkeercontroleur vast dat geen aangifte van parkeerbelasting voor het parkeren van de auto was gedaan. De parkeercontroleur heeft vervolgens aan eiser een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van € 54,86. Het nageheven bedrag bestaat uit € 1,86 (parkeerbelasting) en € 53,00 (kosten van de naheffingsaanslag).”

2.2.1.

Het Hof zal ook van bovenstaande feiten uitgaan; zij dat het Hof het woord ‘geparkeerd’ schrapt. Of sprake was van parkeren in de zin van de Verordening op de heffing en inning van parkeerbelastingen 2015 van de gemeente Den Helder (hierna: de Verordening) is immers in geschil.

2.2.2.

Het Hof voegt aan de bovenstaande feiten het volgende toe.

2.2.3.

In zijn bezwaarschrift schrijft de gemachtigde:

“Er is slechts sprake geweest van een zeer korte tijd stilstaan die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat cliënt geen parkeerbelasting verschuldigd was.

Uit de thans overgelegde stukken volgt overigens ook niet dat de verbaliserend ambtenaar het voertuig gedurende enkele minuten heeft waargenomen, zodat voorgaande conclusie voor juist moet worden gehouden.

Ik verzoek u de naheffingsaanslag te vernietigen en cliënt een vergoeding te doen toekomen op grond van artikel 7:15 Awb wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast verzoek ik u om te worden gehoord ter zake van dit bezwaarschrift.”

2.2.4.

In de uitspraak op bezwaar reageert de heffingsambtenaar daarop als volgt:

“U schrijft in uw bezwaar dat de controleur de situatie niet gedurende enige tijd heeft waargenomen.

Ik merk op dat het voertuig van uw cliënt nabij de parkeerautomaat geparkeerd stond; derhalve redelijk in het midden van het parkeerterrein waar de controleur bezig was met zijn werkzaamheid. Nog afgezien van het feit dat het parkeerterrein qua grootte goed overzichtelijk is en het zicht op het voertuig niet werd ontnomen door grote voertuigen (het voertuig van uw cliënt stond tussen twee personenauto’s van klein formaat), neemt de invoer van gegevens alsmede de huidige controle op mobiel parkeren al enige minuten in beslag. Daarbij wordt een responstijd in acht genomen, welke in het bijzonder op parkeerterreinen vaak ruimer is.

De controleur heeft vastgesteld dat het voertuig stond geparkeerd zonder geldig parkeerbewijs. Ter zake heeft de controleur genoteerd ‘niets in de auto, niemand gezien’. Niet gebleken is derhalve dat sprake was van in-en uitstappen van personen. (…)

Ik zie af van uw verzoek om te worden gehoord aangezien ik van mening ben dat in casu sprake is van kennelijke ongegrondheid”

2.2.5.

In zijn bij de rechtbank ingediende beroepschrift heeft belanghebbende verzocht om ‘de zaak terug te wijzen’ naar de heffingsambtenaar.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de Naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Tevens is in hoger beroep in geschil of de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat de heffingsambtenaar zijn hoorplicht ex artikel 7:2 van de Awb niet heeft geschonden.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing