Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-10-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4310, 16/00471

Gerechtshof Amsterdam, 24-10-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4310, 16/00471

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 oktober 2017
Datum publicatie
1 november 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:4310
Zaaknummer
16/00471
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.17

Inhoudsindicatie

Het Hof is op grond van de wetsgeschiedenis van oordeel dat extra uitgaven voor kleding en beddengoed die zijn veroorzaakt door incontinentie, moeten worden aangemerkt als uitgaven die zijn gedaan ‘wegens ziekte of invaliditeit’ in de zin van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel g, Wet IB 2001.

Het beroep op interne compensatie slaagt alleen voor zover het de ingevolge de te verlenen aftrek minder verschuldigde inkomstenbelasting betreft.

Uitspraak

kenmerk 16/00471

24 oktober 2017

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: M. Collij (Werkkollectief Hoorn)

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 16/846 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 23 september 2016 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 20 november 2015 voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd (hierna: de aanslag), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en een premie-inkomen van € 22.651 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van

€ 1.566. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 38 aan belastingrente vergoed.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 27 januari 2016 de aanslag gehandhaafd en daarbij een kostenvergoeding toegekend van € 246.

1.3.

Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 31 oktober 2016, aangevuld bij brief van 18 november 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, waarop de inspecteur heeft gereageerd bij conclusie van dupliek.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’).

“1. Eiseres had in 2014 last van urineverlies.

2. Op 24 februari 2015 heeft eiseres de aangifte ib/pvv voor het jaar 2014 ingediend. Daarin heeft zij, onder andere, een bedrag voor extra uitgaven voor kleding en beddengoed aangegeven ter hoogte van € 310.

3. Verweerder heeft eiseres bij brief van 30 juni 2015 verzocht om informatie. Eiseres heeft verweerder bij brief van 20 augustus 2015 geïnformeerd en bewijsstukken overgelegd.

4. Verweerder heeft eiseres bij brief met dagtekening 13 oktober 2015 geïnformeerd over het voornemen tot afwijken van de aangifte.

5. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag geen rekening gehouden met de door eiseres in de aangifte vermelde persoonsgebonden aftrek.

6. Verweerder heeft in de bezwaarfase alsnog de in de aangifte genoemde uitgaven voor farmaceutische hulpmiddelen (€ 15) en de uitgaven voor vervoer (€ 75) als uitgaven voor specifieke zorgkosten aangemerkt, maar de uitgaven hebben niet tot aftrek geleid omdat het drempelbedrag van € 373 niet wordt overschreden.

7. Op 25 januari 2016 heeft er een telefonische hoorzitting plaatsgevonden.

8. In de uitspraak op bezwaar van 27 januari 2016 staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Kostenvergoeding

U heeft verzocht om vergoeding van de kosten die uw cliënt in verband met de behandeling van dit bezwaar heeft moeten maken. Omdat het aftrek medicijnen en aftrek vervoerskosten onterecht is, heb ik deze aangepast. Daarom krijgt u een kostenvergoeding. U ontvangt afzonderlijk een brief over de hoogte van de kostenvergoeding.

Beslissing op uw bezwaar

Ik kom voor een deel aan uw bezwaarschrift tegemoet. Omdat de aanslag niet verandert ontvangt u geen nieuwe beschikking.”

9. In de brief van 27 januari 2016 van verweerder staat dat het totale bedrag aan kostenvergoeding voor het bezwaarschrift is vastgesteld op € 246.”

2.2.

Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan de volgende feiten toe.

2.3.

Blijkens een door de inspecteur in eerste aanleg overgelegd overzicht van de door belanghebbende aangehouden bankrekeningen bedroeg het totaalsaldo van de per 1 januari 2014 aangehouden tegoeden € 73.042. In haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 heeft belanghebbende een totaalbedrag aan bank- en spaartegoeden vermeld van € 52.000. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur rekening gehouden met een totaalbedrag aan bank- en spaartegoeden van € 60.293 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op € 1.566.

2.4.

De aanslag IB/PVV 2014 is als volgt berekend:

Inkomstenbelasting box 1

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 22.651

Eerste schijf 5,1% van € 19.645 € 1.001

Tweede schijf 10,1% van € 3.006 € 326

Inkomstenbelasting box 1 € 1.327

Premie volksverzekeringen

Premie-inkomen € 22.651

Premie volksverzekeringen 13,25% van € 22.651 € 3.001

Inkomstenbelasting box 3

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 1.566

Inkomstenbelasting box 3: 30% van € 1.566 € 469

Heffingskortingen -/- € 2.496

Verschuldigde IB/PVV € 2.301

2.5.

Tijdens de zitting in eerste aanleg heeft de gemachtigde namens belanghebbende onder meer het volgende verklaard:

“U houdt mij voor dat het saldo van twee bankrekeningen niet is opgegeven en dat van de

andere drie bankrekeningen een verkeerde waardepeildatum in acht is genomen. Vervolgens

vraagt u mij of ik het beroep op het vertrouwensbeginsel handhaaf. [Belanghebbende] heeft

doorgegeven dat het € 52.000 was. Als je kijkt naar vorige aangiften had ik geen reden om

daaraan te twijfelen. Ik heb geen bankafschriften gezien. Een beroep op interne compensatie

mag, tenzij het in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het is in

strijd met als je in de aanslagfase hebt afgeweken. Ik ben gebeld door de inspecteur in de

aanslagregelende fase dat hij ging afwijken. Wij hebben contact gehad. Er is niet uitgelegd

hoe hij aan het bedrag kwam. Ik dacht dat ik er een brief over had gehad.”

2.6.

In hoger beroep heeft [huisarts] , die de gemachtigde ter zitting in hoger beroep tot bijstand heeft vergezeld, onder meer het volgende verklaard:

“Ik ben sinds 1988 werkzaam als huisarts, sinds 1991 heb ik een eigen praktijk. (…) de oorzaak van incontinentie is nooit veroudering. De oorzaak kan in een dergelijk geval bijvoorbeeld liggen in bekkenbodemzwakte. Dat is een ziekte. Een patiënt kan daarvoor behandeld worden en de behandeling wordt vergoed door de zorgverzekeraar. Mijn stelling is dat incontinentie een ziekte of invaliderende aandoening is omdat het een verstoring van de normale fysiologische functie van de mens betreft. (…) In de praktijk gaat ouderdom gepaard met ziekte. 80 tot 90% van de ouderen wordt niet incontinent. Bij 70% van de mensen met incontinentieproblemen gaat het om een gemengde vorm van incontinentie. Het is niet altijd makkelijk te verhelpen. Er kan niet eenvoudigweg gesteld worden dat het gerelateerd is aan spierverslapping door ouderdom. De discussie is mijns inziens niet of ouderdom een ziekte is. Het gaat erom dat urineverlies een invaliderende werking heeft dan wel dat er een aandoening met een invaliderende werking aan ten grondslag ligt.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is of de inspecteur de aanslag niet naar een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten wegens uitgaven voor extra kleding en beddengoed. Indien het Hof van oordeel is dat belanghebbende in aanmerking komt voor deze aftrek, is in geschil of de inspecteur ter zake een geslaagd beroep doet op interne compensatie.

3.2.

Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een aanvullende kostenvergoeding (voor het hoorgesprek) voor de bezwaarfase.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing