Gerechtshof Amsterdam, 10-10-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4312, 16/00455
Gerechtshof Amsterdam, 10-10-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4312, 16/00455
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 10 oktober 2017
- Datum publicatie
- 8 november 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:4312
- Zaaknummer
- 16/00455
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Strijd met een goede procesorde.
Uitspraak
Kenmerk 16/00455
10 oktober 2017
uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr.drs. J.M.C. Niederer),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 16/1648 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar,
gemachtigde: mr. N.M. Kell).
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft op 7 januari 2016 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd (hierna de Naheffingsaanslag).
Na tegen de Naheffingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 25 februari 2016, het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 10 oktober 2016 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden uitspraak;
draagt verweerder op een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 248,-.”
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 oktober 2016. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Op 21 december 2016 heeft belanghebbende een nieuw stuk ingediend. Een afschrift hiervan is aan de heffingsambtenaar verstrekt.
Op 9 januari 2017 heeft het Hof van de heffingsambtenaar een ‘conclusie van dupliek’ ontvangen. Een afschrift hiervan is aan belanghebbende verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2017. Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. N.M. Kell. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbendes gemachtigde is voor de zitting uitgenodigd bij aangetekende brief, met dagtekening 22 juni 2017. Volgens informatie van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 24 juni 2017 bezorgd op het adres van belanghebbendes gemachtigde, waarbij is getekend voor ontvangst.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld:
“1. Op 30 december 2015 heeft verweerder aan eiseres de naheffingsaanslag opgelegd. Eiseres heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt en verzocht ter zake van het bezwaarschrift te worden gehoord.
2. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar van eiseres tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard, zonder eiseres voorafgaand in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord.”
Het Hof zal ook van bovenstaande feiten uitgaan; zij het met inachtneming van de volgende verbetering: de Naheffingsaanslag is op 7 januari 2016 opgelegd.
Het Hof voegt daar de volgende feiten aan toe:
Op 29 november 2016 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende geschreven:
“Onderwerp Uitspraak op bezwaarschrift tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting (…)
Op 17 oktober 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam (… ) overwogen dat er een nieuwe beslissing op uw bezwaar moet worden genomen. Met deze brief neem ik een nieuw besluit.
Naheffinqsaanslag
De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat tijdens controle is gebleken dat er geen of te weinig parkeerbelasting voor het voertuig met kenteken [kenteken] op 30-12-2015 om 15:12:28 uur op de locatie [straat] ter hoogte van [nummer] is betaald. Op grond van de Verordening Parkeerbelastingen is op deze locatie parkeerbelasting verschuldigd.
Hoorzitting
Bij brief van 3l oktober 2016 bent u uitgenodigd om op 14 november 2016 om 10.00 uur tijdens een hoorzitting uw standpunten mondeling toe te lichten. Deze brief is per post, per fax en per email aan u verzonden. U bent niet verschenen op de hoorzitting. In de uitnodiging is duidelijk aangegeven dat indien u geen gebruik maakt van de mogelijkheid om te worden gehoord, op grond van uw bezwaarschrift en bijbehorende stukken uitspraak zal worden gedaan.
Uw argumenten
Eiser betoogt dat tot het bij aanvang voldoen van de parkeerbelasting het verrichten van de nodige uitvoeringshandelingen binnen een redelijke, korte, termijn behoort. Tijdens het verrichten van deze uitvoeringshandelingen binnen een redelijke, korte, termijn, is er geen sprake van de situatie dat niet is voldaan aan de plicht parkeerbelasting te voldoen. Eiser heeft uitsluitend gebruik gemaakt van de korte periode die nodig is teneinde te voldoen aan de verplichtingen van betaling van de parkeerbelasting. (…) Er is slechts sprake geweest van een zeer korte tijd stilstaan die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen. Er was hierdoor geen parkeerbelasting verschuldigd.
De overwegingen
(…) De controleurs hebben op voornoemde datum een melding van de scanauto, die alle voertuigkentekens al rijdend controleert, ontvangen dat er geen parkeerrecht was voor uw auto.
Vervolgens hebben de controleurs enkele minuten later geen onmiddellijke laad- en losactiviteiten waargenomen en geen personen zien in- of uitstappen.
Uit onze parkeerrechten registratie blijkt dat een parkeerrecht voor dit kenteken werd aangeschaft om 15.25 uur. De naheffingsaanslag werd opgelegd (het Hof begrijpt: ‘de controle vond plaats’) om 15.12 uur.
De afstand tussen de parkeerplek en de parkeerautomaat is slechts enkele meters. Het tijdsverschil tussen het moment van aankoop van het parkeerrecht en de naheffingsaanslag maakt het - mede gezien de minimale afstand tussen uw parkeerplek en de door u gebruikte parkeerautomaat 14057 - onwaarschijnlijk dat er direct werd aangevangen met de aankoop van het parkeerrecht, hetgeen wel de voorwaarde is. Er is dus geen sprake van het onmiddellijk voldoen van de parkeerbelasting.
Het voertuig stond geparkeerd op een reguliere parkeerplaats zonder dat de parkeerbelasting was voldaan. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd. (…)
Uitspraak
Gezien het voorstaande is besloten:
a. uw bezwaarschrift ongegrond te verklaren.”
Onder verwijzing naar het stuk van de heffingsambtenaar van 29 november 2016 schrijft belanghebbende het Hof op 21 december 2016:
“Hangende het hoger beroep is bijgaande beslissing door verweerder genomen. Appellante kan zich met dit besluit niet verenigen en ageert daartegen als volgt.
Verweerder erkent dat appellante een bedrag aan parkeerbelasting heeft betaald. Hij had bij de beslissing op het bezwaar dienen te minderen op het bedrag van de naheffingsaanslag, hetgeen hij ten onrechte heeft nagelaten. (…)
Appellante is niet bekend in Amsterdam omdat zij niet uit die stad afkomstig is. Het voldoen aan haar verplichting tot het betalen van parkeerbelasting heeft langer geduurd dan te doen gebruikelijk omwille van het navolgende. De dichtstbijzijnde automaat accepteerde haar pinpas niet. Zij heeft het zeker nog vier keer, steeds weer helemaal opnieuw, geprobeerd. Daardoor heeft zij, naar schatting, zo’n tien minuten bij de eerste automaat gestaan. Vervolgens is zij doorgelopen naar een andere automaat, helemaal aan het einde van de straat. Deze accepteerde de pinpas direct. (…)
Er zijn overigens ook andere redenen waarom de heffingsambtenaar niet mocht overgaan tot het opleggen van de naheffingsaanslag. Appellante voert aan dat de wijze waarop de heffingsambtenaar de voor de naheffingsaanslag benodigde gegevens heeft vergaard geen wettelijke basis heeft.
Evenmin bestaat een wettelijke basis op grond waarvan door de heffingsambtenaar systematische controlebevoegdheden kunnen worden ontleend. Noch heeft de heffingsambtenaar de bevoegdheid tot het opslaan dan wel systematisch vastleggen en bewaren van de op appellante betrekking hebbende gegevens. Van (beëdigde) opsporingsambtenaren is ook geen sprake.
De heffingsambtenaar ontbeert elke wettelijke grondslag om, zoals in het onderhavige geval, actief onderzoek in te stellen naar het doen en laten van appellante als belastingplichtige. Derhalve is tevens sprake van een inbreuk op artikel 8 EVRM, en is deze inbreuk niet op grond van het bepaalde van het tweede lid van dat artikel gerechtvaardigd. Ook in het geval dat de bevoegdheid wel uit de wet zou kunnen worden afgeleid wordt opgemerkt dat in dat geval die bevoegdheid niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen zoals voorzienbaarheid en toegankelijkheid, zodat ook daarom het vastleggen van die gegevens en het gebruik ervan niet was toegestaan.”
De heffingsambtenaar is in een schrijven van 5 januari 2017 (door hem aangeduid als conclusie van dupliek) inhoudelijk ingegaan op belanghebbendes brief van 21 december 2016. Kort samengevat bestrijdt de heffingsambtenaar dat “de werkwijze van de gemeente Amsterdam in strijd is met artikel 8 EVRM” en dat de tijdspanne - naar het Hof begrijpt - tussen het moment van controle (15.12 uur) en het betalen van de parkeerbelasting (15.25 uur) te lang is om “uit te kunnen gaan van uitvoeringshandelingen die betrekking hebben op betaling van de parkeerbelastingen”.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep in geschil of de Naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.