Gerechtshof Amsterdam, 17-10-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4318, 16/00390
Gerechtshof Amsterdam, 17-10-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4318, 16/00390
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2017
- Datum publicatie
- 8 november 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:4318
- Zaaknummer
- 16/00390
Inhoudsindicatie
WOZ. De heffingsambtenaar heeft de waarde niet te hoog vastgesteld.
Uitspraak
Kenmerk 16/00390
17 oktober 2017
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A. Bakker),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 15/4702 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, de heffingsambtenaar,
(gemachtigde I. Kooijman).
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2015 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats] (gemeente Zaanstad) (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 295 vastgesteld op € 224.000.
Na tegen de beschikking gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 17 september 2015, het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 29 juli 2016 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 215.000;
- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen tot een berekend naar een waarde van € 215.000;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002.”
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen bij faxbericht van 8 september 2016 en aangevuld op 30 september 2016. Op 3 oktober 2016 is het hoger beroepschrift doorgezonden aan belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft op 17 november 2016 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
Op 7 december 2016 is van de heffingsambtenaar een nader stuk ingekomen. Een afschrift hiervan is aan belanghebbende gezonden.
Bij faxbericht van 7 december 2016 is van belanghebbende een reactie op het incidenteel beroep ingekomen. Een afschrift hiervan is aan de heffingsambtenaar gezonden.
Bij faxbericht van 21 september 2017 is van belanghebbende een nader stuk ingekomen. Een afschrift hiervan is aan de heffingsambtenaar gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde en namens de gemeente de gemachtigde voornoemd, vergezeld door H. Somsen (taxateur). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld :
“Feiten
1. Eiser is genothebbende krachtens eigendom van de woning.
2. De woning is een geschakelde woning uit bouwjaar 1975 met berging. De inhoud van de woning is 324m³ en de oppervlakte van het perceel is 249m².”
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit en vult deze als volgt aan.
Belanghebbende heeft in hoger beroep een rapport van [bedrijf] van 20 september 2017 ingebracht. In dit rapport is terzake de woning onder meer het volgende opgenomen:
“1. ALGEMEEN
In de woning wordt het betonsteen metselwerk nat in de winterperiode.
Dit fenomeen treedt ook op in perioden dat de buitenluchttemperatuur laag is.
Het nat worden van de betonsteen wordt als storend ervaren.
2 BESCHIJVING VAN HET ONDERZOEK
[bedrijf] heeft een inspectie uitgevoerd naar de oorzaak van de gemelde problemen.