Gerechtshof Amsterdam, 07-11-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4621, 16/00381
Gerechtshof Amsterdam, 07-11-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4621, 16/00381
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 november 2017
- Datum publicatie
- 6 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:4621
- Zaaknummer
- 16/00381
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; redelijke schatting winst van een juwelierszaak; vereiste aangifte?
Uitspraak
kenmerk 16/00381 en 17/00491
7 november 2017
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 19 juli 2016 in de zaken met kenmerk HAA 15/637 en HAA 15/871 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 19 maart 2014 voor het jaar 2012 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.225, na verrekening van een inkomen uit werk en woning van € 60.000 met een verlies uit werk en woning van € 38.775. Gelijktijdig heeft de inspecteur een boete van € 226 opgelegd en € 94 aan belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft met dagtekening 19 maart 2014 voor het jaar 2012 aan belanghebbende een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (zvw) opgelegd, berekend naar het maximale bijdrage-inkomen van € 50.064 (op basis van een belastbare winst uit onderneming van € 60.000) en daarbij € 64 aan belastingrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 4 december 2014 de aanslag ib/pvv verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.225 en daarbij rekening gehouden met een verlies van € 38.775 en de in rekening gebrachte belastingrente gehandhaafd. De boete is verminderd tot € 49.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 4 december 2014 de aanslag zvw verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 40.000 (op basis van een belastbare winst uit onderneming van € 40.000) en de in rekening gebrachte belastingrente verminderd tot € 13.
De rechtbank heeft de beroep van belanghebbende inzake de hem opgelegde aanslagen bij uitspraak van 19 juli 2016 ongegrond verklaard.
Het hoger beroep van belanghebbende is door het Hof ontvangen op 30 augustus 2016. Het hoger beroep is bij brief van 3 november 2016 aangevuld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’ – de navolgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is in 2007 gestart met een juwelierszaak in [stad D], met de naam [xxx]. Op 28 januari 2011 heeft een overval op de juwelierszaak plaats gevonden. In verband daarmee is aan eiser in 2011 door de verzekeringsmaatschappij [xxx] U.A. een schadevergoeding ten bedrage van € 39.187,50 ex BTW uitgekeerd. Ten tijde van de overval vertegenwoordigde de handelsvoorraad een inkoopwaarde van € 120.000. Eiser heeft in de loop van de maand januari 2012 zijn activiteiten met betrekking tot de juwelierszaak in [stad D] beëindigd.
2. In het derde kwartaal van 2012 is eiser onder de naam [xxx] een eenmanszaak gestart in de [straatnaam] in [stad E].
3. Verweerder heeft eiser bij brief van 28 februari 2013 uitgenodigd tot het doen van aangifte ib/pvv 2012. Op 19 juli 2013 is een herinneringsbrief verzonden en met dagtekening 22 augustus 2013 heeft verweerder een aanmaning verstuurd waarin eiser in de gelegenheid is gesteld uiterlijk 5 september 2013 aangifte 2013 te doen.
4. Omdat geen aangifte 2012 werd ontvangen, heeft verweerder ambtshalve een aanslag ib/pvv over 2012 opgelegd.”
Nu partijen tegen de feitenvaststelling van de rechtbank geen bezwaren hebben aangevoerd zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende feit aan toe.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende onder meer het volgende verklaard:
“Ik heb geen aanmaning voor het doen van aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2012 ontvangen vanwege de situatie met mijn ex-echtgenote. Zij verbleef in de echtelijke woning aan het adres [adres] te [stad E]. Dat adres gebruikte ik als postadres. Toen ik [adres] als postadres gebruikte verbleef ik in het buitenland, in de Verenigde Staten (VS), in verband met een medische behandeling. In 2014 zijn wij officieel gescheiden. Het is vanaf het begin geen goede relatie geweest; het huwelijk was gearrangeerd. Waarom heb ik, gegeven deze slechte relatie, geen rekening gehouden met een mij niet informeren over post van de Belastingdienst toen ik ervoor koos om [adres] als postadres te gebruiken? Ik begrijp de vraag, maar ik woonde toen niet in Nederland. Ik had problemen: de gewapende overval die eerder had plaatsgevonden en een cyste op mijn lever. In Nederland dacht men aan kanker. Daarom ben ik naar de VS gegaan. (…) Normaal gesproken mag je niet lager dan 90 dagen in de VS verblijven. Door mijn ziekte is dat verlengd en ben ik vier maanden in de VS gebleven. Ik heb verder geen voorzorgsmaatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat post van de fiscus mij wel zou bereiken. Ik ben dat gewoon vergeten, mede ook omdat ik de taal niet goed beheers. Dat is het enige antwoord dat ik u kan geven.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de aanslagen ib/pvv 2012 en zvw 2012 tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld, zoals belanghebbende stelt, doch de inspecteur betwist.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.