Gerechtshof Amsterdam, 12-12-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5174, 17/00164
Gerechtshof Amsterdam, 12-12-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5174, 17/00164
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 december 2017
- Datum publicatie
- 27 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:5174
- Zaaknummer
- 17/00164
Inhoudsindicatie
Artikel 7:3 Awb. De inspecteur mag niet zonder meer concluderen dat hij op de voet van artikel 7:3, letter d, Awb mag afzien van het horen van belanghebbende.
Uitspraak
kenmerk 17/00164
12 december 2017
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
V.O.F. [X] te Amsterdam, belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A. El Kadi)
tegen de uitspraak van 10 februari 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/3183 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 26 november 2015 aan belanghebbende over het
tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 2.824, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 282 en een bedrag aan heffingsrente van € 409.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 20 mei
2016, de aanslag en de boete gehandhaafd.
Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak
ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 maart
2017, aangevuld bij brief van 14 april 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2017. Van het
verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast:
De vennoten van belanghebbende, [vennoot A] en [vennoot B] , hebben in de bijlage bij hun aangiften voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aangiften IB/PVV) voor het jaar 2011 een balansschuld omzetbelasting vermeld van € 5.776. Hiervan ziet een bedrag van € 1.762 op het jaar 2010 en € 4.014 op het jaar 2011. Belanghebbende heeft op de aangifte omzetbelasting voor het jaar 2011 een bedrag van
€ 2.952 voldaan. Voor het jaar 2010 is een bedrag van € 3.161 aan verschuldigde belasting aangegeven en nageheven.
De inspecteur heeft bij brieven van 6 oktober 2015 en 11 november 2015 aan belanghebbende meegedeeld dat hij naar aanleiding van de informatie uit de aangiften IB/PVV een naheffingsaanslag zal opleggen van € 2.824 (€ 1.762 + € 4.014 - € 2.952) en een verzuimboete van € 282. Belanghebbende heeft op deze brieven niet gereageerd.
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift verwezen naar de aangiften omzetbelasting en gesteld dat de gegevens in de bijlage bij de aangiften IB/PVV onjuist zijn. Zij heeft verzocht om te worden gehoord.
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 21 maart 2016 op de hoogte gesteld van zijn voornemen het bezwaar af te wijzen en belanghebbende verzocht te laten weten of zij alsnog gebruik wenst te maken van het geboden recht te worden gehoord. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd. De inspecteur heeft het bezwaar vervolgens ongegrond verklaard zonder belanghebbende te horen.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of belanghebbende ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase en of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.