Gerechtshof Amsterdam, 30-11-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5352, 16/00464 en 16/00465
Gerechtshof Amsterdam, 30-11-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5352, 16/00464 en 16/00465
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 30 november 2017
- Datum publicatie
- 27 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:5352
- Zaaknummer
- 16/00464 en 16/00465
Inhoudsindicatie
Hof bevestigt oordeel rechtbank dat belanghebbende gehouden is om langs elektronische weg aangifte te doen.Ook het Hof acht de boeten passend en geboden.
Uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerken 16/00464 en 16/00465
30 november 2017
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van [X] te [plaats] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 19 september 2016 in de zaken met kenmerken HAA 16/12 en 16/13 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Procedurenummer Hof 16/00464, procedurenummer rechtbank HAA 16/12
De inspecteur heeft met dagtekening 12 augustus 2015 voor het jaar 2012 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV 2012) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.975. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht en is een verzuimboete opgelegd van € 984.
De inspecteur heeft met dagtekening 12 augustus 2015 voor het jaar 2012 aan belanghebbende een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: de aanslag Iab Zvw 2012) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 20.000.
Procedurenummer Hof 16/00465, procedurenummer rechtbank HAA 16/13
De inspecteur heeft met dagtekening 30 september 2015 voor het jaar 2013 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV 2013) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.000. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht en is een verzuimboete opgelegd van € 226.
Beide zaken: 16/00465 en 16/00466
De inspecteur heeft het bezwaar tegen de hiervoor vermelde aanslagen en beschikkingen bij (in één geschrift vervatte) uitspraken van 16 december 2015 afgewezen.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Hangende beroep heeft de inspecteur bij ambtshalve genomen beschikking van 27 januari 2016 de gelijktijdig met de aanslag IB/PVV 2012 opgelegde verzuimboete verminderd tot een bedrag van € 369. Vervolgens heeft de inspecteur bij ambtshalve genomen beschikkingen van 22 april 2016 de aanslagen IB/PVV 2012 en IB/PVV 2013 verminderd tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 1.651 -/- (negatief) en nihil. Bij ambtshalve genomen beschikking met dezelfde datum heeft de inspecteur de aanslag Iab Zvw 2012 verminderd tot een bijdrage-inkomen van nihil.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 19 september 2016 als volgt beslist:
“Zaak HAA 16/12
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV en de aanslag bijdrage Zvw voor het jaar 2012 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de verzuimboete voor het jaar 2012 gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak op bezwaar en handhaaft de boete zoals deze ambtshalve is verminderd bij de beschikking van 27 januari 2016 en
- gelast verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 45 aan eiser te vergoeden.
Zaak HAA 16/13
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de verzuimboete voor het jaar 2013 ongegrond.”
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 oktober 2016 en is aangevuld met nadere stukken die op 28 oktober 2016 bij het Hof zijn binnengekomen. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is hierbij aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Eiser is uitgenodigd aangifte te doen voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 op 28 februari 2013 en voor het jaar 2013 op 28 februari 2014.
2. Bij brief van 27 maart 2013 heeft eiser onder meer het volgende aan de Belastingdienst Holland Noord, kantoor Zaandam, geschreven:
“Betreft Aangifte inkomstenbelasting en BTW over het boekjaar 2012
[…]
Bijgaand treft u aan:
Een balans aangevend een totaaltelling van € 2.833,34
Een verlies en winstrekening aangevend een totaaltelling van € 5074,04 en een negatief saldo van € 1.650,54
De BTW verantwoording aangevend een te ontvangen bedrag van € 143,57
Verantwoording eigen woning aangevend geen aftrek vanwege geen eigen woningschuld.
Er op vertrouwende hiermee aan mijn aangifteverplichting te hebben voldaan verzoek ik u krachtens artikel 3:17-2 van de algemene wet bestuursrecht om een bewijs van ontvangst van dit schrijven.”
3. Voor het jaar 2012 heeft verweerder eiser bij brief van 29 mei 2013 eraan herinnerd dat aangifte moet worden gedaan en bij brief van 9 juli 2013 aangemaand aangifte te doen. Voor het jaar 2013 heeft verweerder deze herinnering en aanmaning verzonden bij brieven van respectievelijk 27 mei 2014 en 8 juli 2014.
4. In zijn bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013, door verweerder ontvangen op 1 oktober 2015, heeft eiser onder meer het volgende geschreven:
“Op 23 april 2105 deed ik schriftelijk aangifte middels een door mij opgestelde balans en verlies en winstrekening welke een verlies uit onderneming aangeeft van € 1.556,12.”
5. De verminderingen bij de onder het Procesverloop genoemde ambtshalve genomen beschikkingen van 22 april 2016 zijn verleend tot de door eiser aangegeven grondslagen.”
Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd. Het Hof zal derhalve ook uitgaan van die feiten.
3 3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de verzuimboeten - vanwege het niet doen van aangiften IB/PVV - terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Het geschil spitst zich daarbij met name toe op de vraag of belanghebbende gehouden is om langs elektronische weg aangifte te doen.