Gerechtshof Amsterdam, 28-12-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5513, 17/00056
Gerechtshof Amsterdam, 28-12-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5513, 17/00056
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 december 2017
- Datum publicatie
- 20 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:5513
- Zaaknummer
- 17/00056
Inhoudsindicatie
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Naar het oordeel van het Hof heeft er redelijkerwijs geen twijfel over kunnen bestaan dat het door gemachtigde ingediende bezwaar betrekking had op de bij dat bezwaar als bijlage gevoegde waardebeschikkingen, waarvan het nummer in het bezwaarschrift is vermeld en die – zoals daarin is vermeld – is genomen ten aanzien van belanghebbende. Op grond hiervan kan er – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – geen twijfel over bestaan dat belanghebbende de persoon is waarop het bezwaarschrift betrekking heeft en dat dit vóór het einde van de bezwaartermijn vaststond.
Uitspraak
Kenmerk 17/00056
28 december 2017
uitspraak van derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [plaats] , belanghebbende,
tegen
de uitspraak van 29 december 2016 in de zaak met kenmerk AMS 15/7289 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met dagtekening 31 maart 2015 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te Amsterdam voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 naar de waardepeildatum 1 januari 2014 vastgesteld op € 221.000.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met dagtekening 31 maart 2015 de waarde van de onroerende zaak [adres 2] te Amsterdam voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 naar de waardepeildatum 1 januari 2014 vastgesteld op € 221.000.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met dagtekening 31 maart 2015 de waarde van de onroerende zaak [adres 3] te Amsterdam voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 naar de waardepeildatum 1 januari 2014 vastgesteld op € 251.500.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1.1, 1.1.2 en 1.1.3 genoemde waardebeschikkingen. Bij (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard en de waardebeschikkingen gehandhaafd.
In haar uitspraak heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 7 februari 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Bij brief aan belanghebbende van 19 oktober 2017 heeft het Hof van hem inlichtingen ingewonnen. Bij brief, met bijlagen, van gemachtigde van 26 oktober 2017 is hierop gereageerd. Een afschrift van deze stukken is aan de wederpartij verzonden.
Partijen hebben laten weten geen nadere zitting te wensen. Bij brief van 31 oktober 2017 heeft het Hof het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2 2. Feiten
Belanghebbende is (mede-)eigenaar van de panden [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] , alle gelegen te Amsterdam (hierna ook tezamen: de panden). De oppervlakte van de panden [adres 1] en [adres 2] bedraagt in beide gevallen 66 m2. De oppervlakte van het pand [adres 3] bedraagt 76 m2. De panden betreffen alle bovenwoningen.
Tot de stukken behoort een brief aan de heffingsambtenaar van mr. D.A.N. Bartels van 30 maart 2015 waarin onder meer het volgende is vermeld:
“betreft bezwaar WOZ 2015
Hierdoor wordt tijdig namens mijn opdrachtgever bezwaar aangetekend namens de in copie aangehechte aanslag met het nummer 37269161 Een volmacht wordt bijgevoegd en ik verzoek u mij (…) het taxatieverslag per reguliere post toegezonden te hebben. (…)”
Bij de onder 2.2 vermelde brief is als bijlage een kopie gevoegd van een gecombineerde aanslag en kennisgeving waardebeschikkingen ten name van [naam belanghebbende] en met vermelding van het nummer 37269161.
Tot de stukken behoort een machtiging van mr. Bartels gedagtekend februari/maart 2015, verstrekt en ondertekend door [naam familielid belanghebbende] . Deze machtiging luidt onder meer als volgt:
“Deze volmacht wordt door mij verstrekt en ondertekend om Bartels Consultancy B.V. in de persoon van Mr. D. (Dion) A.N. Bartels MRE de mogelijkheid én toestemming te geven om voor de belangen op te komen van (alle door mij gecontroleerde rechtspersonen (…).”
In de uitspraak op het bezwaarschrift is [naam belanghebbende] aangeduid als belanghebbende en is vermeld dat hij ontvankelijk is in zijn bezwaar.
Tot de bij het beroepschrift gevoegde stukken behoort een machtiging van mr. Bartels, gedagtekend 26 augustus 2015, verstrekt en ondertekend door [naam familielid belanghebbende] . Deze machtiging luidt onder meer als volgt:
“Deze volmacht wordt door mij verstrekt en ondertekend om Bartels Consultancy B.V. in de persoon van Mr. D. (Dion) A.N. Bartels MRE (…) de mogelijkheid én toestemming te geven om voor de belangen op te komen van alle door mij gecontroleerde rechtspersonen (…).”
Bij het hoger beroepschrift behoort een kopie van een machtiging van mr. Bartels, gedagtekend november 2016, verstrekt en ondertekend door [naam belanghebbende] .
Bij brief aan het Hof van 26 oktober 2017 heeft mr. Bartels een machtiging toegezonden, gedagtekend 25 oktober 2017, verstrekt en ondertekend door [naam belanghebbende] . In deze brief is voorts onder meer het volgende vermeld:
“Noot: hierbij verklaar en bekrachtig ik, voor zover nodig, dat [mr. Bartels] ook voor mijn belangen optrad in de zaken die gediend hebben bij het Gerechtshof te Amsterdam op 18 oktober jl. en dat hij namens mij tijdig in bezwaar (en in beroep) is gegaan terzake de aanslagen die hierbij aan de orde kwamen.”
Tot de stukken van het geding behoort een taxatiebericht (hierna: de taxatie) van de taxateur van de gemeente Amsterdam (hierna: de taxateur; bijlage 5 bij het verweerschrift in eerste aanleg). In dit stuk is de taxateur ingegaan op diverse taxatietechnische aspecten. Voorts bevat de taxatie een matrix en beeldmateriaal van de panden en van de vergelijkingsobjecten. In de matrix staan gegevens van de vergelijkingsobjecten - onder meer oppervlaktematen, taxatiewaarde per vierkante meter, verkoopprijzen en verkoopdata - en gegevens van de panden zelf. De in de matrix genoemde vergelijkingsobjecten zijn alle in dezelfde straat - de [straatnaam] - gelegen. De aan de hand van de transactiecijfers geanalyseerde gemiddelde vierkante meterprijs bedraagt € 4.199. In de matrix is ter bepaling van de waarde een vierkante meterprijs aangehouden van € 3.292 ( [adres 1] en [adres 2] ) dan wel € 3.210 ( [adres 3] ). De taxateur heeft de waarden van de panden [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] bepaald op respectievelijk € 221.000, € 221.000 en € 251.500.
In het hoger beroepschrift is met betrekking tot de waarde van de panden, voor zover van belang, het volgende aangevoerd:
“Dezerzijds wordt (…) gesteld dat de verschillende heffingsgrondslagen foutief zijn
vastgesteld. Derhalve dient een aanzienlijk andere (lagere/hogere) waarde aan het
onderhavige vastgoed toegekend te worden. Ter toelichting wordt opgemerkt dat door de
gemeente ook géén geschikt referentiepand is gebruikt en evenmin voldoende rekening is
gehouden met de gebrekkige onderhoudssituatie c.a.. Daarnaast is met eigen ogen te zien, dat
de omgeving van de onderhavige locatie in een hoog tempo verpaupert c.q. verloedert. Er is
sprake van een volstrekt ontoereikend budget voor onderhoud van de naaste omgeving. De
inhoud en strekking van het in eerste instantie ingediende bezwaarschrift, voor zover die zien
op deze specifieke punten, dient hier als herhaald en ingelast beschouwd te worden.
Ook zijn de door de gemeente gehanteerde referentiepanden onjuist, want niet vergelijkbaar.
Het is wel duidelijk dat de gemeente deze (zonder een compleet en duidelijk inzicht gevende
onderbouwing c.q. specificatie) vergelijking alleen maar gebruikt om de inkomsten uit de
WOZ op peil te houden.”
3 Geschil in hoger beroep
Tussen partijen is allereerst in geschil of de rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de heffingsambtenaar bevestigend. Voor het geval het Hof van oordeel is dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, is tussen partijen nog in geschil of de heffingsambtenaar de WOZ-waarden van de panden naar de juiste bedragen heeft vastgesteld.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
Ter zitting van het Hof is gemachtigde erop gewezen dat in zijn hogerberoepschrift een (eenduidig) petitum ontbreekt. Gemachtigde is in de gelegenheid gesteld alsnog daarin te voorzien. Gemachtigde heeft dit gedaan bij de brief van 26 oktober 2017. Naar het Hof hieruit begrijpt stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de waarde van de panden als volgt dient te worden vastgesteld:
- [adres 1] : € 199.000;
- [adres 2] : € 199.000, en
- [adres 2] : € 224.000.