Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5597, 14/00681, 14/00682, 14/00683
Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5597, 14/00681, 14/00682, 14/00683
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 maart 2017
- Datum publicatie
- 21 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:5597
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:414, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/00681, 14/00682, 14/00683
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting; thin-capitalisation (art. 10d Wet VPB); verbonden lichaam?
Uitspraak
kenmerken 14/00681 tot en met 14/00683
21 maart 2017
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,gemachtigde: ir. J. de Koning
tegen de uitspraak van 22 augustus 2014 in de zaak met kenmerken AWB 12/471, 12/472 en 12/473 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 22 december 2007 voor het jaar 2004 aan belanghebbende een aanslag vennootschapsbelasting (vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 36.557 (belastbare winst € 2.269.889 minus verrekenbare verliezen € 2.233.332). Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft met dagtekening 31 maart 2009 voor het jaar 2005 aan belanghebbende een aanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.489.813. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikkingen een vergrijpboete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2009 voor het jaar 2006 aan belanghebbende een aanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.811.178. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 december 2011 de onder 1.1.1 vermelde aanslag vpb verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil (belastbare winst € 1.698.825 minus verrekenbare verliezen € 1.698.825) en de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 december 2011 de onder 1.1.2 vermelde aanslag vpb verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.051.828 (belastbare winst € 1.586.335 minus verrekenbare verliezen € 534.507), de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de opgelegde boete vernietigd.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 december 2011 de onder 1.1.3 vermelde aanslag vpb verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.116.850 en de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 22 augustus 2014 de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op 19 september 2014 hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft op 19 september 2016 zijn pleitnota met een bijlage ingediend. De pleitnota en de bijlage zijn in kopie aan belanghebbende verzonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 en 22 september 2016 en is vervolgens gesloten. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Op de zitting heeft ook de mondelinge behandeling van de hogere beroepen van belanghebbende inzake de aan haar opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen alsmede inzake hogere beroepen van mr. [Q] (hierna: [Q] ) en [Y] B.V. (hierna: [Y] BV) plaatsgevonden.
Bij brief van 22 december 2016 heeft het Hof aan partijen een voorlopig oordeel meegedeeld en inlichtingen aan partijen gevraagd, in eerste instantie aan de inspecteur.
De inspecteur heeft daarop geantwoord bij brief van 13 januari 2017, waarvan een afschrift aan belanghebbende is gezonden.
Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brief van 27 februari 2017, waarvan een afschrift aan de inspecteur heeft gezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’ – de volgende feiten vastgesteld:
“2.1. Voor de vaststaande feiten verwijst de rechtbank naar de feiten zoals vastgesteld in de beroepen van [Q] , inzake de belastingaanslagen ib/pvv betreffende de jaren 2002 tot en met 2006 waarin de rechtbank heden uitspraak doet (zaaknummers 12/49, 12/50, 12/212, 12/213 en 12/214).
Er heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden bij eiseres met betrekking tot de vennootschapsbelasting over de jaren 2002 tot en met 2006, alsmede met betrekking tot de omzetbelasting en de loonbelasting over de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006. Aanvankelijk is het boekenonderzoek uitgevoerd door controleambtenaar [naam controleambtenaar 1] . Na behandeling van een klacht van [Q] tegen deze controleambtenaar is het onderzoek uitgevoerd door controleambtenaar [naam controleambtenaar 2] . Ook tegen deze controleambtenaar zijn klachten ingediend door [Q] . Hierin is uitspraak gedaan op 30 mei 2008. [Q] is daartegen in bezwaar/beroep gegaan bij de Nationale ombudsman. Uiteindelijk heeft de Nationale ombudsman op 19 oktober 2009 de behandeling van de klacht beëindigd en is op 13 november 2009 een eindrapportage uitgebracht.
De overige klachten tegen [naam controleambtenaar 2] zijn in een brief van 31 maart 2010 definitief afgehandeld. De klachten zijn daarbij ongegrond verklaard, met uitzondering van één klachtonderdeel. Het oordeel op dat punt luidt als volgt:
“Ik acht uw klacht gegrond voor het onderdeel dat ziet op het tijdsverloop tussen het beëindigen van het boekenonderzoek en het uitbrengen van het rapport van het boekenonderzoek. Het feit dat gedurende dit tijdsverloop door u een klacht contra de heer [naam controleambtenaar 2] is ingediend, is naar mijn oordeel onvoldoende reden om het rapport van het boekenonderzoek zonder verdere adequate motivering omtrent de vertraging in een zo laat stadium aan u toe te zenden. Nu blijkt dat de gegeven informatie kennelijk ontoereikend is geweest om reeds op voorhand de lange afdoeningstermijn toe te lichten bied ik u mijn excuses aan voor deze gang van zaken Betrokkenen zijn daar door mij op aangesproken.”
In afwachting van het controlerapport zijn ter behoud van rechten de aanslagen vpb 2004 en 2005 opgelegd met dagtekening 22 december 2007 respectievelijk 31 maart 2009. Hierbij is – voor zover hier van belang – een correctie aangebracht op grond van het in de onderhavige jaren geldende artikel 10d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb). Op 13 november 2009 is het rapport van het boekenonderzoek uitgebracht. Vervolgens is met dagtekening 31 december 2009 de aanslag vpb 2006 opgelegd. Daarbij is conform het controlerapport een correctie aangebracht op grond van artikel 10d van de Wet Vpb.
In een brief van mr. [naam medewerker Belastingdienst] van de Belastingdienst van 14 juli 1992 aan eiseres staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Tijdens onze bespreking van 8 juli jongstleden hebben we de aangiften vennootschapsbelasting 1986 tot en met 1989 doorgenomen. Uit de aangifte 1989 van bovengenoemde vennootschap [eiseres] blijkt dat de achtergestelde lening van [A] AG. inmiddels is afgelost. Het geschil in de procedure over het jaar 1986 is geheel aan deze lening toe te schrijven. Nu de achtergestelde lening in een later jaar is afgelost is de grootste angel uit de procedure gehaald en is het voor mij mogelijk geworden om de zaken buiten een procedure om tot genoegen van beide partijen in compromissoire sfeer te regelen.
Bij deze beslissing hebben de hoge gehanteerde rentepercentages en het doorlenen tegen een lager rentepercentage aan [Y] B.V. en [B] B.V. nog een rol gespeeld.
De rentepercentages van het doorlenen zijn in het gesprek aangepast. Vanaf 1988 berekent [X] B.V. een rentepercentage dat 0,25% hoger ligt dan hetgeen zij zelf is verschuldigd. Dit betekent dat de volgende correcties worden aangebracht:
(…)
Om u verder tegemoet te komen heb ik besloten om de jaren tot en met 1989 overeenkomstig de door u ingediende aangifte te regelen. In het gesprek is immers naar voren gekomen dat elke gewenste specificatie van kosten door u gestaafd door bescheiden kan worden overlegd.”
De inspecteur heeft de in 2.1 bedoelde uitspraak van de rechtbank inzake de beroepen van [Q] in hoger beroep als gedingstuk ingebracht. Het betreft een uitspraak van 22 augustus 2014 die in geanonimiseerde vorm op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd (ECLI:NL:RBNHO:2014:7766).
De in die uitspraak in onderdelen 2.1 tot en met 2.78.5 vastgestelde feiten worden – met inachtneming van hetgeen het Hof daaraan heeft toegevoegd in zijn uitspraak van 22 december 2016 met kenmerken 14/00741 tot en met 14/00745– als hier ingelast en herhaald beschouwd; beide uitspraken zijn integraal aan deze uitspraak gehecht. Van de evenbedoelde uitspraak van het Hof is een geanonimiseerde versie op www.rechtspraak.nl gepubliceerd (ECLI:NL:GHAMS:2016:5750).
3 3. Geschil in hoger beroep
In geschil is of de aanslagen terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd.
Evenals bij de rechtbank spitst het geschil voor het Hof zich toe op de vraag of de door belanghebbende aan [C] AG betaalde rente op de voet van artikel 10d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) van aftrek is uitgesloten. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding en het proces-verbaal van de zitting.